ECLI:NL:GHDHA:2025:490

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
22-000688-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door onjuiste aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van belastingfraude, specifiek het opzettelijk indienen van onjuiste en onvolledige aangiften omzetbelasting en het niet doen van aangiften inkomstenbelasting over meerdere jaren. De verdachte had een eenmanszaak en had de administratieve taken uitbesteed aan een boekhoudkantoor. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks het inschakelen van een professioneel kantoor, verantwoordelijk bleef voor de juistheid van zijn aangiften. Het hof concludeerde dat de verdachte op de hoogte was van de onjuiste aangiften en dat hij opzettelijk een onjuiste kasadministratie voerde. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet in staat was om de juistheid van de aangiften te beoordelen, maar het hof verwierp dit argument. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar en een taakstraf van 240 uur. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder gezondheidsklachten en een hoge schuldenlast, maar benadrukte de ernst van de belastingfraude en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000688-23
Parketnummer: 83-133518-22
Datum uitspraak: 25 maart 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 februari 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1982,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
De verdachte is ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
Hij, (handelend onder de naam [bedrijf 1]), op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 januari 2017, te Den Haag en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (elektronische) aangifte/aangiftebiljet voor de omzetbelasting over de maand(en) februari 2014 en/of april 2014 en/of mei 2014 en/of juni 2014 en/of juli 2014 en/of augustus 2014 en/of oktober 2014 en/of november 2014 en/of december 2014 en/of januari 2015 en/of februari 2015 en/of april 2015 en/of mei 2015 en/of juni 2015 en/of juli 2015 en/of augustus 2015 en/of september 2015 en/of oktober 2015 en/of november 2015 en/of december 2015 en/of januari 2016 en/of februari 2016 en/of maart 2016 en/of april 2016 en/of mei 2016 en/of juli 2016 en/of augustus 2016 en/of september 2016 en/of november 2016 en/of december 2016 ten name van [bedrijf 1] en/of [verdachte], (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of laten doen, immers heeft/hebben hijen/of zijn mededader(s), (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der belastingen (digitaal) ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) maand(en) (telkens) een te laag, althans onjuist, bedrag aan belasting opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
2.
Hij, (handelend onder de naam [bedrijf 1]) op of omstreeks 1 november 2014 te Den Haag en/of Apeldoorn, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de maand september 2014, niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen te Den Haag gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
3.
Hij, (handelend onder de naam [bedrijf 1]), op of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 9 december 2016 te Den Haag en/of Apeldoorn, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen meermalen, althans eenmaal, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot
-het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd en/of doen voeren,
-en/of het bewaren van boeken, bescheiden en/of andere (primaire) gegevensdragers (telkens) opzettelijk deze niet (volledig) heeft bewaard, Immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk een onjuiste en/of onvolledige kasadministratie gevoerd,
en/of rittenlijsten niet (volledig) bewaard en/of een onjuiste en/of onvolledige (financiële) administratie gevoerd bestaande uit
-onjuiste en/of onvolledige (financiële) administratie betreffende verkeersboetes op de grootboekrekeningen/of; -onjuiste en/of onvolledige (financiële) administratie van voertuigen die bij [bedrijf 1] in gebruik waren en/of ten behoeve van [bedrijf 1] aangeschaft waren en/of;
-onjuiste en/of onvolledige administratie betreffende openstaande posten op de grootboekrekening en/of;
-onjuiste en/of onvolledige weergave van bezittingen en schulden op de balans en/of;
-onjuiste en/of onvolledige financiële administratie betreffende de verschuldigde omzetbelasting terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.
4.
Hij, (handelend onder de naam [bedrijf 1]), in of omstreeks de periode van 19 november 2015 tot en met 18 november 2017 te Den Haag en/of Apeldoorn, althans te Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over de jaren 2014 en/of 2015 en/of 2016, niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen te Den Haag gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig haar overgelegde pleitnota – kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de verdachte niet opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting heeft gedaan. Immers was de verdachte een ongeschoolde ondernemer die een professioneel boekhoudkantoor in de arm had genomen om fiscaal administratieve werkzaamheden voor hem te gaan verzorgen en kon van hem niet worden verwacht dat hij in staat was te beoordelen of die werkzaamheden juist werden uitgevoerd. Daar waar hij mogelijk zelf voorstelde een lager bedrag op te geven of nihilaangifte te doen, deed hij dit in de overtuiging dat dit een toegestane werkwijze was die door het boekhoudkantoor vaker, ook bij andere klanten, zonder problemen werd toegepast. Van medeplegen is geen sprake nu er geen schriftelijke machtiging was afgegeven door de verdachte aan het boekhoudkantoor op basis waarvan het kantoor formeel gemachtigd was de aangiften te doen en de aangiften van te voren niet naar de verdachte werden gestuurd ter controle en goedkeuring.
Ten aanzien van het niet doen van aangifte omzetbelasting over de maand september 2014 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen idee had dat er geen aangifte omzetbelasting was gedaan.
Voor wat betreft de kasadministratie heeft de verdediging betoogd dat de verdachte ervan uit ging dat het boekhoudkantoor deze verzorgde. Tot slot heeft de verdediging betwist dat door het onjuist of onvolledig bijhouden van de kasadministratie aan het strekkingsvereiste is voldaan. Integrale vrijspraak dient te volgen.
Beoordeling
Uit het dossier en verhandelde ter terechtzitting leidt het hof het volgende af. De verdachte had in de tenlastegelegde periode een eenmanszaak, [bedrijf 1]. Namens [bedrijf 1] verzorgde [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) de aangiften omzet- en inkomstenbelasting en de jaarstukken. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat maandelijks btw-aangifte moest worden gedaan. Ook heeft hij verklaard dat er geen maanden waren waarin hij geen omzet had. Door [bedrijf 2] werd steeds contact met hem opgenomen over het door hem te betalen bedrag aan omzetbelasting. Als er op dat moment niet genoeg geld was, werd er op zijn verzoek voor een lager bedrag aan omzet opgegeven. Uit het dossier volgt dat in de tenlastegelegde periode (1 maart 2014 tot en met 31 januari 2017) in vrijwel alle maanden onjuiste aangifte is gedaan waarvan 17 maal ten onrechte een nihil aangifte. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat dit later zou worden rechtgetrokken, volgt uit het dossier niet dat dit daadwerkelijk is gebeurd in de vorm van suppletieaangiften.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij wist dat aangiften inkomstenbelasting moesten worden gedaan en dat hij herinneringen en aanmaningen heeft ontvangen daaromtrent. Hij hield geen kasadministratie bij. Medeverdachte [medeverdachte], de eigenaar van [bedrijf 2], heeft verklaard dat de verdachte een lastige klant was die de benodigde gegevens niet tijdig en volledig aanleverde.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte ervan op de hoogte was dat de btw-aangiften niet juist, veelal te laag dan wel nihil werden ingediend en dat dit mede op zijn initiatief gebeurde.
De verdachte is als eigenaar van zijn eenmanszaak de normadressant van de in de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgenomen bepalingen over het tijdig, juist en volledig indienen van aangiften omzet- en inkomstenbelasting en het voeren van een administratie. Van een ondernemer mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van tenminste de hoofdlijnen van de belastingwetgeving waarmee hij te maken krijgt alvorens hij gaat ondernemen. Deze zijn overigens gemakkelijk te raadplegen op de site van de Belastingdienst. Het doen van aangifte omzetbelasting is daarbij een van de (basale) verplichtingen van een ondernemer. Dat deze aangifte naar waarheid moet geschieden spreekt voor zich. Een systeem waarbij een ondernemer maandelijks naar eigen inzicht een opgave zou mogen doen van zijn verschuldigde omzetbelasting zoals hem dat uitkomt, druist in tegen het doel van de fiscale regelgeving en laat zich lastig voorstellen, ook in het geval van de ondernemer die zijn administratie heeft uitbesteed. Het beroep op de zogenaamde adviseurs-jurisprudentie slaagt daarom niet. Nu steeds in samenspraak met de verdachte het bedrag aan te betalen omzetbelasting werd bepaald, is sprake van medeplegen. Dat [bedrijf 2] niet formeel gemachtigd was tot het indienen van de aangiften, doet daaraan niet af.
Het verweer van de verdediging dat de verdachte er niet van op de hoogte was dat er voor september 2014 geen aangifte omzetbelasting was gedaan is strijdig met de praktijk dat hij door [bedrijf 2] steeds werd gebeld over het verschuldigde belastingbedrag. Het hof overweegt daarnaast dat het uiteindelijk de verdachte is die er verantwoordelijk voor is dat er aangifte omzetbelasting wordt gedaan.
Mede vanwege de incomplete aanlevering van de benodigde stukken door de verdachte werden de aangiften omzetbelasting onjuist gedaan en kon niet worden overgegaan tot het indienen van de aangiften inkomstenbelasting. Het was aan de verdachte om de stukken volledig aan te leveren bij [bedrijf 2] en erop toe te zien dat ook de aangiften inkomstenbelasting juist en tijdig werden gedaan. Drukte in zijn bedrijf dan wel het uitbesteden van de administratie aan [bedrijf 2] ontslaat hem niet van deze (basis) verplichting. Datzelfde heeft te gelden voor het voeren van de kasadministratie. Ook al zou hij deze hebben uitbesteed aan [bedrijf 2], hij was als ondernemer gehouden de contante uitgaven en inkomsten bij te houden c.q. te verstrekken aan [bedrijf 2]. Uit het dossier volgt dat dat op geen enkele wijze is geschied. Het hof overweegt tot slot dat het niet bijhouden van een kasadministratie naar zijn aard en in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat onvoldoende belasting wordt geheven. Op grond van algemene ervaringsregels is in zo’n geval een te geringe heffing naar redelijke verwachting waarschijnlijk. Daarmee is aan het strekkingsvereiste voldaan.
De verweren van de verdediging worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Hij, (handelend onder de naam [bedrijf 1]),
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 maart 2014 tot en met 31 januari 2017, te Den Haag en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
),
althans alleen, (telkens
)opzettelijk
(een
)bij de Belastingwet voorziene aangifte
(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een
(elektronische
)aangifte
/aangiftebiljetvoor de omzetbelasting over de maand
(en
)februari 2014 en
/ofapril 2014 en
/ofmei 2014 en
/ofjuni 2014 en
/ofjuli 2014 en
/ofaugustus 2014 en
/ofoktober 2014 en
/ofnovember 2014 en
/ofdecember 2014 en
/ofjanuari 2015 en
/offebruari 2015 en
/ofapril 2015 en
/ofmei 2015 en
/ofjuni 2015 en
/ofjuli 2015 en
/ofaugustus 2015 en
/ofseptember 2015 en
/ofoktober 2015 en
/ofnovember 2015 en
/ofdecember 2015 en
/ofjanuari 2016 en
/offebruari 2016 en
/ofmaart 2016 en
/ofapril 2016 en
/ofmei 2016 en
/ofjuli 2016 en
/ofaugustus 2016 en
/ofseptember 2016 en
/ofnovember 2016 en
/ofdecember 2016 ten name van [bedrijf 1]
en/of[verdachte],
(telkens
)onjuist en/of onvolledig heeft
/hebbengedaan
en/of laten doen, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s),
(telkens
)opzettelijk op de
/hetbij de Inspecteur der belastingen
(digitaal
)ingeleverde aangiftebiljet
(ten
)omzetbelasting over genoemd
(e
)maand
(en
) (telkens
)een te laag,
althans onjuist,bedrag aan belasting opgegeven
en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat feit
(telkens
)ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
2.
Hij, (handelend onder de naam [bedrijf 1]) op
of omstreeks1 november 2014 te Den Haag en/of Apeldoorn,
althans in Nederland, (telkens)opzettelijk
(een
)bij de Belastingwet voorziene aangifte
(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een
)aangifte
(n)voor de omzetbelasting over de maand september 2014, niet
of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen te Den Haag gestelde termijnheeft gedaan, terwijl dat feit
(telkens)ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
3.
Hij, (handelend onder de naam [bedrijf 1]),
inop of omstreeksde periode van 1 januari 2014 tot en met 9 december 2016 te Den Haag en/of Apeldoorn,
althans te Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen meermalen, althans eenmaal, (telkens)als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot
-het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd
en/of doen voeren,
-en/of het bewaren van boeken, bescheiden en/of andere (primaire) gegevensdragers (telkens) opzettelijk deze niet (volledig) heeft bewaard,immers heeft
/hebbenhij, verdachte,
en/of zijn, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens)opzettelijk een onjuiste en/of onvolledige kasadministratie gevoerd,
en/of rittenlijsten niet (volledig) bewaard en/of een onjuiste en/of onvolledige (financiële) administratie gevoerd bestaande uit
-onjuiste en/of onvolledige (financiële) administratie betreffende verkeersboetes op de grootboekrekeningen/of; -onjuiste en/of onvolledige (financiële) administratie van voertuigen die bij [bedrijf 1] in gebruik waren en/of ten behoeve van [bedrijf 1] aangeschaft waren en/of;
-onjuiste en/of onvolledige administratie betreffende openstaande posten op de grootboekrekening en/of;
-onjuiste en/of onvolledige weergave van bezittingen en schulden op de balans en/of;
-onjuiste en/of onvolledige financiële administratie betreffende de verschuldigde omzetbelastingterwijl dat
/diefeit
(en) (telkens
)ertoe strekte
(n)dat te weinig belasting werd geheven.
4.
Hij,
(handelend onder de naam [bedrijf 1]),in
of omstreeksde periode van 19 november 2015 tot en met 18 november 2017 te Den Haag en/of Apeldoorn,
althans te Nederland, (telkens
)opzettelijk
(een
)bij de Belastingwet voorziene aangifte
(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een)aangifte
(n
)voor de inkomstenbelasting over de jaren 2014 en
/of2015 en
/of2016, niet
of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen te Den Haag gestelde termijnheeft gedaan, terwijl dat feit
(telkens
)ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, en een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de verdachte sprake was van verontschuldigbare rechtsdwaling nu hij een professioneel boekhoudkantoor in de arm had genomen en van hem niet kon worden verwacht dat hij in staat was te beoordelen of die werkzaamheden juist zouden worden uitgevoerd. Het hof verwerpt dit verweer en verwijst naar hetgeen is opgemerkt onder het kopje ‘verweren’. Het beroep op de zogenaamde adviseurs-jurisprudentie, ook in het kader van een beroep op de afwezigheid van alle schuld, slaagt daarom niet.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door het opzettelijk onjuist en/of onvolledig indienen van aangiften omzetbelasting. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het niet doen van aangifte omzetbelasting over de maand september 2014 en het niet doen van aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2014, 2015 en 2016. Hierdoor is een aanzienlijk bedrag (bijna een miljoen euro) te weinig inkomsten- en omzetbelasting geheven en betaald. Ook heeft de verdachte zich gedurende twee jaren schuldig gemaakt aan het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen.
De verdachte heeft met zijn handelwijze de Belastingdienst en daarmee de samenleving benadeeld. De verdachte heeft de goede werking van het systeem van omzet- en inkomstenbelasting belemmerd, omdat dit systeem gebaseerd is op het vertrouwen dat de ondernemer een juiste aangifte doet. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij niet aan zijn (basale) verplichtingen als ondernemer en belastingplichtige heeft voldaan. Anderzijds neemt het hof in aanmerking dat de verdachte, die dacht een professioneel boekhoudkantoor in de arm te hebben genomen en daar ook maandelijks voor betaalde, in zijn handelen kennelijk niet door dat kantoor is gecorrigeerd.
Justitiële Documentatie
Het hof heeft in acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2025.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals naar voren gebracht ter terechtzitting in hoger beroep. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij gezondheidsklachten heeft, sinds kort weer de beschikking heeft over een woning en werkt in het bedrijf van zijn zoon. Hij heeft daarnaast een hoge schuldenlast, met name aan de fiscus.
Overschrijding redelijke termijn
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel een passende en geboden sanctie is. Het hof neemt echter in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden met 1 jaar en 8 maanden, nu de verdachte op 24 juni 2019 in verzekering is gesteld en de rechtbank op 28 februari 2023 uitspraak heeft gedaan. Het hof stelt daarnaast vast dat de redelijke termijn in hoger beroep in geringe mate is overschreden met 2 weken. Gelet hierop en mede gelet op de ouderdom van de feiten zal het hof, in plaats van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door, mr. K. Versteeg, als voorzitter, en mr. W.J. van Boven en mr. M.S. Lamboo, leden, in bijzijn van de griffier mr. L. Knoop.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 maart 2025.