ECLI:NL:GHDHA:2025:533

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
22-000130-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van zwaar lichamelijk letsel door het gooien van een champagnefles tijdens de oud- en nieuwviering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een lid van de Mobiele Eenheid door een champagnefles naar diens gezicht te gooien tijdens de oud- en nieuwviering op 1 januari 2023. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van 24 maanden. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarbij het hof de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd in aanmerking heeft genomen. De verdachte heeft de feiten ontkend, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat hij de champagnefles had gegooid, wat resulteerde in een snee en een gebroken jukbeen bij het slachtoffer. Het hof heeft ook een vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld tegen politieagenten en de impact van dergelijk gedrag op de openbare orde.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000130-24
Parketnummer: 09-062849-23
Datum uitspraak: 25 maart 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 januari 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest. Tevens is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snee en/of een wond in het gezicht en/of een gebroken jukbeen, in ieder geval zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht door (met kracht) (met) een (champagne)fles, in ieder geval een zwaar en/of glazen voorwerp, op/tegen het hoofd en/of gezicht, in ieder geval tegen het lichaam, van die [verdachte] (kapot) te slaan en/of te gooien;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet (met kracht) (met) een (champagne)fles, in ieder geval een zwaar en/of glazen voorwerp, op/tegen het hoofd en/of gezicht, in ieder geval tegen het lichaam, van die [slachtoffer] (kapot) heeft geslagen en/of gegooid terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks1 januari 2023 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
een snee en/ofeen wond in het gezicht
en/of een gebroken jukbeen, in ieder geval zwaar lichamelijk letsel,heeft toegebracht door
(met kracht
) (met)een
(champagne
)fles,
in ieder geval een zwaar en/of glazen voorwerp, op/tegen het
hoofd en/ofgezicht
, in ieder geval tegen het lichaam,van die [slachtoffer]
(kapot) te slaan en/ofte gooien.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere (bewijs)overweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte was die de champagnefles heeft gegooid. Indien het hof van oordeel zou zijn dat het wel de verdachte is geweest die de fles heeft gegooid, dan kan niet worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel dat de champagnefles het letsel bij aangever [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft ontkend de persoon te zijn die de politie op de camerabeelden heeft aangemerkt als degene die de champagnefles heeft gegooid. De vraag die dus als eerste aan het hof voorligt is of er voldoende bewijs is dat het de verdachte is geweest die de champagnefles heeft gegooid.
Naar het oordeel van het hof zijn de bewegende beelden en de daarvan afkomstige screenshots in het dossier, van de persoon die volgens de politie met de champagnefles heeft gegooid van voldoende kwaliteit om iemand op te kunnen herkennen. Op de screenshots die zijn gebruikt bij de herkenningen is de persoon vanaf de voorkant en met zijn hele gezicht in beeld te zien. De verbalisanten die de verdachte hebben herkend zijn beiden eerder met hem in contact geweest. Zij hebben beiden verklaard dat zij in verband met een eerdere aanhouding van de verdachte langere tijd met hem hebben gesproken. Naar het oordeel van het hof kennen de verbalisanten die de herkenning hebben gedaan de verdachte goed genoeg om een betrouwbare herkenning te kunnen doen. De verbalisanten hebben bovendien omschreven dat zij de verdachte met name hebben herkend aan zijn mondhoeken, ogen en neus. Naar het oordeel van het hof zijn dit voldoende specifieke en onderscheidende persoonskenmerken om een herkenning op te kunnen baseren.
Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank op goede gronden - gelet op de gehanteerde bewijsmiddelen - heeft vastgesteld dat de verdachte degene is die de champagnefles naar de aangever heeft gegooid.
Daar komt nog bij dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard linkshandig te zijn, de persoon op de beelden de champagnefles met links werpt en de getuige [getuige] – die de verdachte al 15 jaar kent – heeft verklaard de verdachte op de beelden te hebben herkend aan zijn bewegingen.
Daarnaast kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte zichzelf herkend heeft op de beelden. De verdachte heeft immers op dezelfde dag dat het feit is gepleegd een foto (een schermafbeelding van camerabeelden van Regio15) met daarop de persoon die door de politie als de dader wordt aangemerkt, aan drie verschillende contactpersonen gestuurd. Daarbij heeft de verdachte als onderschriften gestuurd “ik vond mijn drankje te lekker om voor ze weg te lopen” en “weglopen droegen we nooit”. Het hof leidt uit deze berichten af dat de verdachte zichzelf aan drie contactpersonen als de dader heeft geïdentificeerd.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen concludeert het hof dat het de verdachte is geweest die de champagnefles naar [slachtoffer] heeft gegooid.
De stelling van de raadsman dat de dader op de beelden geen bril draagt, terwijl de verdachte niet zonder bril kan, en dat de verdachte nooit een muts draagt, acht het hof onvoldoende onderbouwd en wordt daarom verworpen. De verdachte heeft in dit verband desgevraagd gezegd dat hij een bril draagt met een sterkte van plus 3, wat naar het oordeel van het hof niet met zich brengt dat hij zonder bril niet in staat is om op afstand waar te nemen, zodat die omstandigheid evenmin een ondersteuning is voor zijn stelling dat de verdachte niet zonder bril zou kunnen.
De volgende vraag die het hof dient te beantwoorden is of de verdachte met zijn handelen [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen, al dan niet in voorwaardelijke zin.
Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof komt daarom toe aan de vraag of de verdachte opzet heeft gehad in voorwaardelijke zin.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven
roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans
op het gevolg bewust heeft aanvaard.
Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De verdachte heeft op korte afstand een champagnefles met kracht bovenhands in de richting een aantal politieagenten gegooid waarna deze fles het hoofd van [slachtoffer] heeft geraakt. Een champagnefles is zwaar en van glas. Door zo’n fles vanaf een korte afstand met kracht richting een persoon te gooien, is de kans aanmerkelijk dat die persoon hard door de fles wordt geraakt op of tegen het hoofd. Het hoofd en het gezicht zijn kwetsbare delen van het menselijk lichaam. Onder deze omstandigheden acht het hof de kans dat [slachtoffer] door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen aanmerkelijk. De verdachte moet die aanmerkelijke kans ook bewust hebben aanvaard. Uit de camerabeelden blijkt dat er meerdere seconden zitten tussen het moment waarop de verdachte de champagnefles vastpakt, hij de fles naar achteren zwaait en het moment dat hij die fles daadwerkelijk gooit. Het vastpakken, maar niet direct gooien van de fles, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kennelijk om het juiste moment af te wachten om de champagnefles gericht te gooien. Door zo te handelen kan het niet anders dan dat het handelen van de verdachte gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit het dossier blijken geen contra-indicaties voor dat oordeel.
Als laatste dient het hof de vraag te beantwoorden of door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Op grond van de verklaring van aangever [slachtoffer] van 25 mei 2023 stelt het hof vast dat de wond die door de champagnefles is veroorzaakt moest worden gehecht, met een permanent zichtbaar litteken op de wang van [slachtoffer] als gevolg. Gelet op de opvallende plek daarvan, is het permanente litteken dermate ontsierend dat het hof bewezen acht dat als gevolg van het handelen van de verdachte bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Het door de raadsman geschetste alternatieve scenario, waarin het letsel zou zijn veroorzaakt door een gegooid blikje, wordt weerlegd door de verklaring van aangever dat hij een harde klap op zijn wang/jukbeen kreeg, voelde dat er een wond ontstond die bloedde en dat hij direct daarna een champagnefles links van hem zag wegrollen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. In de [straat] in Scheveningen was in de nacht van 1 januari 2023 onrust uitgebroken en op straat was een aanzienlijke brand gesticht. Er was een grimmige sfeer ontstaan. De verdachte was aanwezig. Hij heeft eerst het een en ander gadegeslagen en vervolgens doelbewust een zware fles, gericht tegen het hoofd van aangever geworpen. Aangever was daar om de orde te herstellen, als lid van de Mobiele Eenheid (ME). Door aldus te handelen heeft de verdachte de aangever, die werkzaam was als politieagent, zwaar mishandeld. Het handelen van de verdachte was verder geschikt om het gezag van de politie te ondermijnen, terwijl de politie juist ter plaatse was om de rust en de orde te herstellen en om erger te voorkomen.
Bij het bepalen van een passende straf neemt het hof verder in aanmerking dat de verdachte een zware fles als wapen heeft gehanteerd, terwijl hij het geweld heeft uitgeoefend tegen een politieagent gedurende de oud- en nieuwviering.
Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring blijkt treffend welke gevolgen het handelen van de verdachte voor het slachtoffer heeft gehad. Hieruit blijkt dat het slachtoffer nog veel last heeft van zowel de verkleving als de zichtbaarheid van het ontstane litteken.
Ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat de verdachte de ernst van zijn handelen inziet of hier verantwoordelijkheid voor neemt, nu hij ontkent de dader te zijn geweest. Dit alles rekent het hof de verdachte aan.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie
van 24 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van (andersoortige) strafbare feiten.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat in het onderhavige geval een hogere (gevangenis)straf dan gebruikelijk gerechtvaardigd is.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 5.399,78 (bestaande uit € 890,78 en € 309,00 aan materiële schade en € 4.200,00 aan immateriële schade).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 755,78 en € 309,00 materiële schade is geleden, bestaande uit:
  • Crème voor litteken: € 45,78;
  • Eigen risico 2023: € 385,00;
  • Eigen risico 2024: € 250,00;
  • Reiskosten: € 75,00;
  • Huishoudelijke hulp: € 309,00.
Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag.
Met betrekking tot de post ‘Crème voor litteken’ van
€ 45,78 wordt de wettelijke rente toegewezen met ingang van 16 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt. Met betrekking tot de post ‘Eigen risico 2023’ van € 385,00 wordt de wettelijke rente toegewezen met ingang van 20 mei 2023, omdat vast is komen te staan dat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt. Met betrekking tot de post ‘Eigen risico 2024’ van € 250,00 wordt de wettelijke rente toegewezen met ingang van de 5 september 2024. Met betrekking tot de post ‘Huishoudelijke hulp’ van € 309,00 wordt de wettelijke rente toegewezen met ingang van 13 februari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade
vanaf die datum is ontstaan.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 4.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.064,78 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.064,78 (vijfduizend vierenzestig euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 1.064,78 (éénduizend vierenzestig euro en achtenzeventig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata, telkens tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.064,78 (vijfduizend vierenzestig euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 1.064,78 (duizend vierenzestig euro en achtenzeventig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata, telkens tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 58 (achtenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente
over een bedrag van € 45,78 vanaf 16 januari 2023,
over een bedrag van € 385,00 vanaf 20 mei 2023,
over een bedrag van € 250,00 vanaf 5 september 2024,
over een bedrag van € 309,00 vanaf 13 februari 2023 en over een bedrag van € 4.000,00 vanaf 1 januari 2023
Dit arrest is gewezen door mr. H. Steenhuis, als voorzitter, en mr. F.W. Pieters en mr. E.A. Poppe-Gielesen, leden, in bijzijn van de griffier
mr. E.G. Ouwens.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 maart 2025.
mr. E.A. Poppe-Gielesen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.