ECLI:NL:GHDHA:2025:548

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
22-002225-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal door middel van braak en/of inklimming in café met vordering benadeelde partij

Op 4 maart 2025 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1990, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren voor diefstal door middel van braak en/of inklimming in een café in Alphen aan den Rijn op 31 januari 2023. De verdachte had samen met een of meer anderen een geldbedrag van ongeveer € 1.700,- weggenomen uit de kassa en gokkasten van het café. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de politierechter wordt vernietigd en dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld tot een taakstraf.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de diefstal en dat hij hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die is veroorzaakt. De vordering van de benadeelde partij, die materiële schade van € 7.154,13 had gevorderd, is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 5.452,07. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet aansprakelijk is voor de schade aan de ruit van het café, omdat deze al gebroken was voordat hij arriveerde. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en moet de schadevergoeding aan de benadeelde partij betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 januari 2023.

De uitspraak benadrukt de groepsaansprakelijkheid zoals vastgelegd in artikel 6:166 BW, waarbij de mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers niet van belang is voor de aansprakelijkheid. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van het feit en de gevolgen voor de benadeelde partij een onvoorwaardelijke taakstraf rechtvaardigen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002225-23
Parketnummer: 09-075339-23
Datum uitspraak: 4 maart 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 14 juli 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1990,
brp-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 31 januari 2023 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van (ongeveer) € 1.700,-, althans een of meerdere geldbedragen (uit een kassa en/of uit een of meerdere gokkasten), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [café], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedragen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks31 januari 2023 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, een geldbedrag van
(ongeveer)€ 1.700,-
, althans een of meerdere geldbedragen (uit een kassa en
/of uit een of meerderegokkasten
), in elk geval enig goed,dat
/die geheel of ten deleaan [café]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofzijn mededader
(s)zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en
/ofdat
/dieweg te nemen geldbedrag
enonder
zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of
verbreking en/ofinklimming.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of inklimming.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal door middel van braak en/of inklimming van een geldbedrag uit een café.
De verdachte heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen. Daarnaast heeft hij voor de betrokkene overlast en financiële schade veroorzaakt. De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door de kans op financieel gewin, zonder er bij stil te staan dat feiten als het onderhavige in de regel – naast schade en overlast - ook bij burgers in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid teweeg brengen.
Het hof neemt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf in enigszins strafmatigende zin in aanmerking dat de verdachte niet de initiator is geweest van het strafbare feit. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte zich ruim een uur later bij zijn mededader heeft gevoegd. De mededader had op dat moment de ruit van het café, waardoor zij naar binnen zijn geklommen, al vernield. De verdachte en zijn mededader zijn vervolgens met zijn tweeën verder gegaan met het openbreken van de gokkasten en het wegnemen van geld uit het café.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 7.154,13.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 5.942,92.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.452,07, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat hij tot het gevorderde bedrag materiële schade heeft geleden. De vraag is of de verdachte daarvoor aansprakelijk is.
Artikel 6:166, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
Blijkens de wetsgeschiedenis voorziet deze bepaling in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. [1]
In het licht van die bepaling staat de – niet onderbouwde - stelling van de verdachte dat hij niet geprofiteerd heeft van de gepleegde inbraak, naar het oordeel van het hof niet aan toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in de weg. Bewezenverklaard is immers dat de verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader de inbraak heeft gepleegd. Uit de bewijsmiddelen kan onder meer worden afgeleid dat de verdachte het café heeft betreden, daar zoekend heeft rondgelopen, een gokkast heeft opengebroken en kassalades het café uit heeft getild. Het hof acht niet aannemelijk dat deze kassalades leeg waren en dat de mededader de volledige buit al voorafgaand aan de komst van de verdachte had weggenomen. Op grond van de groepsaansprakelijkheid van artikel 6:166 BW acht het hof de verdachte dan ook hoofdelijk aansprakelijk voor de schade aan de gokkasten en het weggenomen geld.
Dat is anders voor de schade aan de ruit. Het hof stelt vast dat de ruit van het café reeds gebroken was toen de verdachte bij het café aankwam. Daarmee kan niet worden gezegd dat het handelen van de verdachte heeft bijgedragen aan het in het leven roepen van de kans dat die schade zou ontstaan. Het gevorderde bedrag ter zake van de kosten die zijn gemaakt voor het vervangen van de ruit in de voordeur zal derhalve niet worden toegewezen.
Daarmee komt het hof tot hoofdelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 5.452,07. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat de verdachte voor de overige materiële schade niet aansprakelijk is. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 5.452,07 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.452,07 (vijfduizend vierhonderdtweeënvijftig euro en zeven cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.452,07 (vijfduizend vierhonderdtweeënvijftig euro en zeven cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 62 (tweeënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 januari 2023.
Dit arrest is gewezen door mr. B.W. Mulder, als voorzitter, en, leden mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. C.M.M. Oostdam, in bijzijn van de griffier mr. V.V. de Lange.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 maart 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1726.