ECLI:NL:GHDHA:2025:550

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
22-001642-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht na twijfel over getuigenverklaring en politieonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor ontucht. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. De tenlastelegging betrof het dwingen van een slachtoffer tot het plegen van ontuchtige handelingen op 18 oktober 2021. Tijdens de zittingen heeft de aangeefster verklaard dat de verdachte haar op haar stageadres had aangeraakt. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachte te veroordelen, met name omdat de verklaring van de aangeefster niet voldoende steun vindt in ander bewijs. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van de aangeefster beoordeeld en geconcludeerd dat deze op zichzelf betrouwbaar is, maar dat het bewijs onvoldoende steun biedt om tot een veroordeling te komen. Het hof heeft ook kritiek geuit op het politieonderzoek, dat niet met de vereiste objectiviteit is uitgevoerd. Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij het tenlastegelegde feit heeft begaan, en heeft de verdachte vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat de verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001642-23
Parketnummer: 09-047990-22
Datum uitspraak: 4 maart 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 2 juni 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1998,
brp-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2021 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het slaan op de billen van die [slachtoffer] en/of betasten van/wrijven over het (boven)been van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities op het standpunt gesteld dat – samengevat - de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het hem tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman primair aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster onvoldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te bezigen en voorts dat de verklaring van de aangeefster onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Het hof overweegt als volgt.
[slachtoffer] (hierna: de aangeefster) heeft bij de politie aangifte gedaan van aanranding. Zij heeft verklaard dat zij op 18 oktober 2021 op haar stageadres een tik op haar bil heeft gekregen van en over haar dijbeen is gestreken door de verdachte.
Hiertegenover staat de verklaring van de verdachte die bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep het tenlastegelegde feit stellig heeft ontkend.
Ter beoordeling van het hof staat de vraag of de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is en of deze verklaring voldoende steun vindt in ander bewijs.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verklaring van de aangeefster op zichzelf betrouwbaar en geloofwaardig is. De aangeefster heeft consistent en gedetailleerd verklaard over de vermeende gebeurtenis. Zij heeft in haar aangifte concrete details naar voren gebracht, zoals de wijze waarop zij op de stoel zat, waar zij zich precies bevond in de kantoorruimte en wie daar verder nog aanwezig was. Derhalve ziet het hof geen aanleiding aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van de aangeefster te twijfelen.
Ten aanzien van het steunbewijs overweegt het hof als volgt.
In het dossier bevinden zich kopieën van Snapchat-berichten die de aangeefster heeft verstuurd aan twee van haar vriendinnen. In deze berichten heeft de aangeefster het erover dat de verdachte aan haar billen en haar been zit. Deze berichten zijn echter terug te voeren naar dezelfde bron als de aangifte, te weten de aangeefster, zodat deze berichten onvoldoende steunbewijs vormen.
In het dossier bevindt zich voorts een verklaring van [mentor slachtoffer], de mentor van de aangeefster, die zij heeft afgelegd bij de politie op 11 januari 2022. [mentor slachtoffer] heeft verklaard door de aangeefster te zijn gebeld, dat aangeefster overstuur was en [mentor slachtoffer] vertelde dat zij op haar stageadres was aanraakt op haar lichaam.
Het hof zal deze verklaring echter niet bezigen tot het bewijs. Het hof is van oordeel dat aan de betrouwbaarheid van deze verklaring ernstig afbreuk is gedaan doordat de verhorende verbalisanten aan het begin van het verhoor tegen [mentor slachtoffer] hebben gezegd: “jij bent een disclosure getuige omdat je een van de eersten bent die gehoord heeft wat er gebeurd is. Dan proberen we een zedenzaak daardoor sterker te maken. En uiteindelijk doen we het allemaal voor [slachtoffer] hè”. Het hof acht niet onaannemelijk dat deze sturende en weinig objectieve opmerkingen van de verbalisanten van invloed zijn geweest op de verklaring van [mentor slachtoffer].
Voorts bevindt zich in het dossier een verklaring van [vriendin slachtoffer], een vriendin van de aangeefster. Zij heeft verklaard dat de aangeefster haar op een avond in oktober 2021 huilend opbelde en vertelde dat zij wilde stoppen met haar stage. Daarop hebben [vriendin slachtoffer] en de aangeefster elkaar ontmoet. De aangeefster vertelde [vriendin slachtoffer] toen dat zij die dag tussen haar benen en op haar billen was aangeraakt. Volgens [vriendin slachtoffer] was de aangeefster “heel erg aan het huilen en heel erg verdrietig”.
Ook voor deze verklaring geldt naar oordeel van het hof dat deze - voor zover deze gaat over de vermeende aanranding - is terug te voeren naar dezelfde bron als de aangifte, te weten de aangeefster. Voor zover [vriendin slachtoffer] heeft verklaard over de door haar waargenomen emoties bij de aangeefster, is het hof van oordeel dat deze verklaring van onvoldoende gewicht is om als doorslaggevend steunbewijs gebruikt te kunnen worden. Daarbij betrekt het hof dat er tussen de vermeende aanranding en de ontmoeting zo’n vier uren waren verstreken, dat de aangeefster in de tussentijd haar vader had gesproken die niets aan haar had gemerkt, en dat de door [vriendin slachtoffer] waargenomen emotie niet meer inhield dan dat de aangeefster verdrietig was en huilde. Het hof betrekt daarbij voorts dat het een summiere verklaring betreft.
Dit klemt temeer omdat de politie naar het oordeel van het hof in onderhavige zaak onvoldoende aandacht heeft besteed aan aspecten van het opsporingsonderzoek, daarbij niet met de vereiste objectiviteit te werk is gegaan en heeft nagelaten nader onderzoek te doen, bijvoorbeeld door het horen van de vriendinnen van de aangeefster aan wie zij de Snapchat-berichten heeft gestuurd en haar vriend.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Gelet op deze beslissing van het hof behoeven de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging en hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking.
Vordering benadeelde partij
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.307,99.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.307,99.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde, zal het hof bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten, als voorzitter, en mr. B.W. Mulder en mr. C.M.M. Oostdam, leden, in bijzijn van de griffier mr. V.V. de Lange.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 maart 2025.
Mr. C.M.M. Oostdam is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.