ECLI:NL:GHDHA:2025:577

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
200.332.257/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgeefster voor bedrijfsongeval door struikeling over pallet

In deze zaak gaat het om een werkneemster die tijdens haar werkzaamheden in een productiehal is gevallen over een houten pallet, wat heeft geleid tot letsel aan haar arm. De werkneemster stelt dat haar werkgever, Sanders, en de verzekeraar, Allianz, aansprakelijk zijn voor de schade die zij heeft geleden. Het hof oordeelt dat de werkgever niet aansprakelijk is, omdat zij voldoende heeft voldaan aan haar zorgplicht. De werkneemster was op de hoogte van de aanwezigheid van de pallet en had de mogelijkheid om eromheen te lopen. Het hof bevestigt het oordeel van de kantonrechter dat de werkgever niet aansprakelijk is voor de schade, omdat de werkneemster niet heeft aangetoond dat de werkgever tekort is geschoten in haar zorgplicht. De werkneemster had in hoger beroep dezelfde vordering als in eerste aanleg, maar het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht geen getuigen heeft gehoord, omdat de werkneemster haar stellingen niet voldoende heeft onderbouwd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de werkneemster in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.332.257/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 10170467 CV EXPL 22-33273
Arrest van 1 april 2025
in de zaak van
[werkneemster],
wonend in [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. A.P. Hovinga, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen

1.de rechtspersoon naar Belgisch recht Allianz Benelux N.V.,

gevestigd in Brussel, België, en kantoorhoudend in Rotterdam,
2.
Koninklijke Sanders B.V.,
gevestigd in Vlijmen, gemeente Heusden,
geïntimeerden
advocaat: mr. R.J. Schellevis, kantoorhoudend in Utrecht.
Het hof noemt partijen hierna [werkneemster] , Allianz en Sanders, en - geïntimeerden gezamenlijk - Allianz c.s.

1.De zaak in het kort

1.1
De werkneemster is tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden gevallen over een houten pallet en stelt dat zij daardoor schade heeft geleden. Beoordeeld moet worden of de werkgeefster en de verzekeraar van de werkgeefster aansprakelijk zijn voor die schade.
1.2
Het hof komt evenals de kantonrechter tot het oordeel dat dat niet het geval is omdat de werkgeefster voldoende heeft onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht die ertoe strekt om dergelijke ongevallen te voorkomen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 14 juli 2023 waarmee [werkneemster] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 april 2023;
  • het arrest van dit hof van 21 november 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 maart 2024;
  • de memorie van grieven van [werkneemster] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van Allianz c.s., met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 3.1 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat, en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Sanders drijft een onderneming die zich toelegt op het vervaardigen van parfums en cosmetica. De productie daarvan vindt onder meer plaats in een bedrijfsgebouw in Vlijmen.
3.2
Sanders is voor aansprakelijkheid verzekerd bij Allianz.
3.3
[werkneemster] is per 23 maart 2020 als uitzendkracht tewerkgesteld bij Sanders in het bedrijfsgebouw in Vlijmen. [werkneemster] was toen in dienst bij T&S Flex Logistiek B.V. [werkneemster] werkte aan een van de productielijnen in de productiehal van Sanders.
3.4
Een productielijn begint bij de flesopzetter en eindigt bij de krimptunnel. Bij de flesopzetter worden de flessen aangeleverd in een kartonnen doos. De flessen worden vervolgens door een medewerker op de lijn gezet. Zodra alle flessen op de lijn zijn gezet en de doos leeg is, wordt de doos door de medewerker platgemaakt en op een pallet gelegd die in de buurt van de productielijn op de grond ligt. Als er voldoende dozen op de pallet zijn gelegd, wordt de pallet met een palletwagen weggehaald en wordt een nieuwe, lege, pallet neergezet.
3.5
Op 7 mei 2020 is [werkneemster] tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden ten val gekomen. Zij is over een pallet gestruikeld waardoor zij letsel aan haar arm heeft opgelopen (hierna: het bedrijfsongeval). Uit een röntgenfoto is gebleken dat sprake was van een breuk in de elleboog.
3.6
[werkneemster] heeft gedurende zes maanden een Ziektewetuitkering ontvangen en is daarna bij een andere werkgever in dienst getreden.
3.7
[werkneemster] heeft Sanders aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van het bedrijfsongeval geleden schade.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[werkneemster] heeft Allianz c.s. gedagvaard en gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat Allianz c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door haar als gevolg van het bedrijfsongeval geleden schade, met hoofdelijke veroordeling van Allianz c.s. in de kosten van deze procedure.
4.2
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en [werkneemster] in de kosten veroordeeld. De kantonrechter heeft overwogen dat [werkneemster] voldoende heeft geconcretiseerd dat zij in de uitoefening van haar werkzaamheden schade heeft opgelopen. De kantonrechter heeft verder overwogen dat Sanders voldoende heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Daarom is Sanders niet aansprakelijk voor eventuele schade van [werkneemster] en heeft [werkneemster] evenmin een vorderingsrecht op Allianz.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1
[werkneemster] vordert in hoger beroep hetzelfde als bij de kantonrechter. Kort gezegd zien de bezwaren van [werkneemster] tegen het bestreden vonnis op het volgende. [werkneemster] betwist met de grieven 2, 3b, 3c, 4a en 4b dat Sanders voldoende heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht en stelt dat de kantonrechter ten onrechte geen getuigen heeft gehoord (de grieven 1 en 3a). Allianz c.s. hebben de grieven gemotiveerd bestreden.
5.2
Het hof stelt het volgende voorop. In het geval van een vordering gebaseerd op artikel 7:658 BW dient de werknemer te stellen en bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Indien hij daarin slaagt, is de werkgever voor die schade aansprakelijk, tenzij laatstgenoemde stelt en zo nodig bewijst i) dat hij heeft voldaan aan zijn zorgplicht (zoals omschreven in artikel 7:658 lid 1 BW), ii) voldoening aan de zorgplicht de schade niet had kunnen voorkomen of iii) de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
5.3
De in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht verplicht de werkgever niet alleen om aanwijzingen te verstrekken om zoveel mogelijk te voorkomen dat de werknemer schade lijdt, maar ook om daartoe de geëigende veiligheidsmaatregelen te treffen. Bij de beantwoording van de vraag of de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan, moet in aanmerking worden genomen dat met de zorgplicht van de werkgever weliswaar niet wordt beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, maar dat gelet op de ruime strekking van de zorgplicht niet snel mag worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en daarom niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen, gereedschappen en kleding alsmede van de organisatie van de werkzaamheden, en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies.
5.4
Het antwoord op de vraag welke maatregelen de werkgever dient te treffen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3519; zie ook HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5223).
5.5
Het hof is van oordeel dat [werkneemster] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de uitoefening van haar werkzaamheden schade heeft opgelopen. Omdat Allianz c.s. voldoende hebben aangetoond dat Sanders heeft voldaan aan haar zorgplicht, is Sanders echter niet aansprakelijk voor de schade van [werkneemster] . Daartoe wordt het volgende overwogen.
De aard van de werkzaamheden van [werkneemster]
5.6
Tussen partijen staat vast dat [werkneemster] ten tijde van het ongeval op 7 mei 2020 al enige tijd bij Sanders werkzaam was aan de productielijn, de werksituatie aldaar goed kende en op de hoogte was van de permanente aanwezigheid van een pallet naast de productielijn, waarop steeds de lege dozen werden gelegd. [werkneemster] voerde productiewerkzaamheden uit die onder meer bestonden uit het plaatsen van (kunststof) flessen op de productielijn en het plaatsen van doppen op deze flessen. Allianz c.s. hebben onweersproken aangevoerd dat [werkneemster] , voordat zij met haar werkzaamheden was begonnen op de werkvloer, (mondelinge) instructies heeft gekregen over de wijze waarop zij haar werkzaamheden moest uitvoeren, en over de aanwezigheid van de pallet. Dat Sanders niet de juiste instructies zou hebben gegeven, heeft [werkneemster] wel gesteld maar niet nader toegelicht. Allianz c.s. hebben dit betwist, en hebben ook de stelling van [werkneemster] dat de werkdruk hoog was gemotiveerd weersproken.
5.7
Het hof overweegt, gelet op het voorgaande, dat de werkzaamheden noch de situatie in de productiehal naar hun aard gevaarlijk waren. De enkele, permanente aanwezigheid van een pallet op de grond in de buurt van de productielijn acht het hof geen gevaarvormende omstandigheid. Het hof acht daarbij van belang dat in de RI&E de aanwezigheid van de pallet op de werkvloer bij de productielijn niet als risico is ingeschat (vergelijk artikel 3.2.9 van de Bronlijst voor de Inventarisatie Arbeidsomstandigheden, bijlage 1 bij de RI&E). [werkneemster] heeft niet betwist dat er in de buurt van de productielijn voldoende ruimte was om om de pallet heen te lopen, zoals Allianz c.s. hebben aangevoerd. [werkneemster] heeft evenmin gemotiveerd betwist dat Sanders erop toezag dat de ruimtes tussen de productielijnen in de productiehal altijd toegankelijk waren en niet belemmerd werden door objecten zoals pallets. Dit volgt ook uit de door Allianz c.s. overgelegde schriftelijke verklaringen van [director operations] , [teamleider] , en [afdelingsmanager] . Ten slotte heeft [werkneemster] niet betwist dat de pallet ertoe diende om te voorkomen dat lege dozen zouden gaan rondslingeren op de werkvloer, wat de veiligheid op de werkvloer niet ten goede zou zijn gekomen.
De kans dat een ongeval zich zou voordoen
5.8
Allianz c.s. hebben met verwijzing naar de Incident Analyse die na het ongeval is opgesteld door [health, safety & environment officer] van Sanders, gesteld dat een soortgelijk ongeval zich niet eerder heeft voorgedaan. [werkneemster] heeft deze stelling niet gemotiveerd betwist. [werkneemster] heeft slechts een ongeval vermeld waarbij een collega letsel opliep terwijl zij bezig was om stickers te verwisselen bij een draaiende machine.
5.9
Volgens de door Allianz c.s. overgelegde schriftelijke verklaringen van [voormalige collega 1] en [voormalige collega 2] , voormalige collega’s van [werkneemster] , lag de pallet waarover [werkneemster] is gestruikeld op de dag van het ongeval op de gebruikelijke plaats. [werkneemster] heeft gesteld (op blz. 17 van haar memorie van grieven): “
De pallet lag wel min of meer op de vaste plek waar[het hof leest: maar]
een echt/exact duidelijke plek waar de pallet altijd moest liggen was er niet.” Volgens de door haar als productie 2 bij de memorie van grieven overgelegde situatietekening bevond de pallet zich naast of in ieder geval in de buurt van de productielijn. Ervan uitgaande dat de pallet goed zichtbaar en permanent aanwezig was en zich op de gebruikelijke plaats bevond, of in ieder geval op een plaats in de buurt van de productielijn, was de kans dat zich bij de pallet een ongeval zou voordoen naar het oordeel van het hof niet groot.
5.1
[werkneemster] heeft weliswaar terecht gesteld dat een werkgever rekening moet houden met het feit dat een werknemer geneigd zal zijn om de kortste weg te nemen, maar van [werkneemster] mocht enige oplettendheid verwacht worden terwijl ze rondliep in de productiehal met het oog op de permanente aanwezigheid van de pallet in de buurt van de productielijn. Dat brengt mee dat van [werkneemster] verwacht mocht worden dat zij zo nodig om de pallet heen zou zijn gelopen omdat het tussen partijen niet ter discussie staat dat dat feitelijk mogelijk was geweest, zoals hiervoor in 4.10 is overwogen.
De ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben
5.11
Het hof acht de kans op ernstig letsel niet groot wanneer een werknemer struikelt over een pallet die op de werkvloer ligt. In ieder geval is er geen aanleiding om aan te nemen dat de kans op ernstig letsel in zo’n geval groter is dan bij huis-, tuin- en keukenongevallen, en [werkneemster] heeft daarover ook niets concreets gesteld.
De bezwaarlijkheid van de te nemen (extra) veiligheidsmaatregelen
5.12
Dan is het de vraag of in dit geval het nemen van extra veiligheidsmaatregelen geboden was. Dit zal naast de omstandigheid dat de kans op struikelen over een lege pallet niet groot wordt geacht, mede afhankelijk zijn van de mate van bezwaarlijkheid en de te verwachten effectiviteit van de mogelijk te nemen (extra) veiligheidsmaatregelen.
5.13
Allianz c.s. hebben aangevoerd dat het nemen van extra veiligheidsmaatregelen te bezwaarlijk en bovendien niet effectief was geweest. Volgens Allianz c.s. zou het aanbrengen van een markering op de plaats van de pallet het ongeval niet hebben voorkomen. Voor het plaatsen van een omrastering of afkadering was geen noodzaak omdat het risico op vallen niet groot moet worden geacht, en [werkneemster] heeft niet toegelicht dat en waarom dat het risico op vallen zou hebben verkleind. Allianz c.s. hebben bovendien praktische bezwaren aangevoerd tegen het plaatsen van een omrastering of afkadering. Het zou volgens Allianz c.s. niet mogelijk zijn om met een palletwagen een volle pallet op te halen en een lege pallet neer te zetten als er een (vaste) omrastering of afkadering rondom de pallet zou zijn geplaatst, en een omrastering of afkadering zou juist extra struikelgevaar opleveren. [werkneemster] heeft een en ander niet gemotiveerd betwist. Het hof acht het met Allianz c.s. aannemelijk dat het aanbrengen van een markering, omrastering of afkadering op de plaats van de pallet het ongeval niet zou hebben voorkomen, en dat het plaatsen van een omrastering of afkadering bovendien praktische bezwaren voor de bedrijfsvoering meebrengt en meer risico oplevert op valpartijen.
5.14
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat Sanders niet gehouden was om (extra) veiligheidsmaateregelen te nemen en dat Allianz c.s. voldoende hebben aangetoond dat Sanders aan haar zorgplicht heeft voldaan. Dit betekent dat Sanders niet op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor het bedrijfsongeval en [werkneemster] evenmin op die grond een verhaalsrecht heeft op Allianz.
Geen aansprakelijkheid op grond van de artikelen 6:162, 6:170 en 7:611 BW
5.15
[werkneemster] heeft in hoger beroep gesteld dat Sanders aansprakelijk is voor de door haar geleden schade op grond van de artikelen 6:162, 6:170 en 7:611 BW. Allianz c.s. hebben dit betwist. Omdat [werkneemster] deze stellingen niet of nauwelijks heeft gemotiveerd, gaat het hof hier verder aan voorbij.
Het horen van getuigen
5.16
[werkneemster] heeft gesteld dat Sanders niet heeft bewezen dat zij haar zorgplicht is nagekomen en dat de kantonrechter getuigen had moeten horen. Beoordeeld moet worden of in hoger beroep alsnog een bewijsopdracht gegeven zou moeten worden. Het hof stelt daarbij voorop dat er alleen getuigenbewijs wordt opgedragen wanneer er sprake is van voldoende betwiste stellingen. Er moet bovendien in hoger beroep een concreet en gespecificeerd bewijs worden aangeboden van feiten die, indien bewezen, leiden tot een andere beslissing dan die van de kantonrechter. Een bewijsaanbod dat niet aan die eisen voldoet, wordt gepasseerd. Het hof ziet geen aanleiding om in hoger beroep alsnog een bewijsopdracht te geven en overweegt daartoe het volgende.
5.17
Zoals hiervoor in 4.8 tot en met 4.17 is overwogen, hebben Allianz c.s. voldoende onderbouwd dat Sanders aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan. Het had daarom op de weg van [werkneemster] gelegen om de desbetreffende stellingen van Allianz c.s. gemotiveerd te betwisten. De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat [werkneemster] de met schriftelijke stukken onderbouwde stellingen van Allianz c.s. niet gemotiveerd heeft betwist. Daarom is de kantonrechter niet toegekomen aan het horen van getuigen. Ook in hoger beroep wordt om dezelfde reden niet toegekomen aan het horen van getuigen.
5.18
Hetgeen [werkneemster] heeft aangevoerd met betrekking tot de gestelde spraakverwarring tijdens de mondelinge behandeling van de deelgeschilprocedure over de positie van pallet en de hoeveelheid pallets waarover zij is gestruikeld, is voor de beoordeling in de bodemprocedure niet ter zake doende. Bovendien heeft [werkneemster] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep steeds gesteld over één pallet te zijn gestruikeld en heeft zij bij Memorie van Grieven aangegeven dat deze pallet min of meer op de vaste plek lag. Het is dus niet onduidelijk wat volgens [werkneemster] de feitelijke situatie was ten tijde van het ongeval en het hof ziet geen aanleiding om over de feitelijke situatie getuigen te horen.
5.19
[werkneemster] heeft verder nog gesteld dat het schriftelijke bewijsmateriaal dat Allianz c.s. hebben overgelegd tegenstrijdig is. In de Incidentregistratie van 29 mei 2020 staat dat [werkneemster] achteruit liep ten tijde van het ongeval terwijl uit de verklaring van voormalig collega [voormalige collega 1] volgt dat [werkneemster] toen vooruit liep. Allianz c.s. hebben echter erkend dat de zinsnede in de Incidentregistratie die inhoudt dat [werkneemster] ten tijde van het ongeval achteruit liep, onjuist is. Er bestaat daarom geen aanleiding om hierover getuigen te horen.
5.2
[werkneemster] heeft ook gesteld dat door de kantonrechter miskend is dat zij ten tijde van het ongeval met een krat lege flessen liep. Allianz c.s. hebben dat laatste echter niet betwist zodat er ook geen aanleiding is om hierover getuigen te horen.
5.21
Dat het volgens [werkneemster] voor Sanders vrij eenvoudig zou zijn geweest om een andere werkwijze te hanteren door de kartonnen dozen bijvoorbeeld op een tafel in plaats van op een pallet te leggen, en dat volgens [werkneemster] Sanders heeft nagelaten om camerabeelden aan haar ter beschikking te stellen, leidt evenmin tot het oordeel dat er getuigen gehoord moeten worden.
Conclusie en proceskosten
5.22
De conclusie is dat het hoger beroep van [werkneemster] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [werkneemster] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
5.23
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 2.135,00
salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten × tarief II)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.741,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.

6.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 april 2023;
  • veroordeelt [werkneemster] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Allianz c.s. begroot op € 4.741,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.563,00 als [werkneemster] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan, vanaf veertien dagen na heden tot de dag van volledige voldoening;
  • bepaalt dat als [werkneemster] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [werkneemster] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, E.I. Mentink en B.R. ter Haar en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.