ECLI:NL:GHDHA:2025:601

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
200.350.886/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schuldsaneringsregeling en toerekenbare tekortkoming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellant, die eerder door de rechtbank [woonplaats] was behandeld. De rechtbank had op 29 januari 2025 aan de appellant de schone lei onthouden, omdat hij toerekenbaar tekortgeschoten zou zijn in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waaronder de informatie- en sollicitatieverplichting. De appellant, die verstandelijk beperkt is, stelde dat hij onvoldoende was geïnformeerd over zijn verplichtingen en dat de boedelachterstand niet aan hem kon worden toegerekend. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2025 werd duidelijk dat de appellant onder beschermingsbewind staat en dat er een plan van aanpak was om de boedelachterstand in te lopen. Het hof oordeelde dat de boedelachterstand deels niet aan de appellant kon worden toegerekend, mede gezien zijn verstandelijke beperking en de gebrekkige communicatie van de voormalig bewindvoerder. Het hof besloot de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 18 maanden te verlengen, zodat de appellant de kans kreeg om de achterstand in te lopen. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere uitvoering van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.350.886/01
Insolventienummer rechtbank : C/10/22/32 R
Arrest van 25 maart 2025
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.M. van der Linden te Leiden.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij vonnis van de rechtbank [woonplaats] van 31 januari 2022 is ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij vonnis van deze rechtbank van 29 januari 2025 is aan [appellant] de schone lei onthouden. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 5 februari 2025 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties). Bij brief van 27 februari 2025 heeft M. Zomerdijk, de bewindvoerder, de openbare verslagen en de laatste stand van zaken aan het hof toegezonden. Het hof heeft nog kennis genomen van door [appellant] nader overgelegde producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2025. Verschenen zijn: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, en vergezeld van D. van Barneveld en B. Demir namens beschermingsbewindvoerder Verder Bewind, alsmede F. H. Entjes namens de bewindvoerder.

2.De beoordeling van het hoger beroep

2.1
De rechtbank heeft aan [appellant] de schone lei onthouden omdat hij toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder de informatie- en sollicitatieverplichting, (artikel 354 lid 1 en 2 jo 358 lid 2 Fw). De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen. Ter zitting is besproken dat er sprake is van een boedelachterstand. Deze bedraagt volgens het bericht van de bewindvoerder van 15 januari 2025 € 4.540.99. Daarmee staat vast dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van zijn afdrachtverplichting. Deze tekortkoming staat in de weg aan de beëindiging van de schuldsaneringsregeling met een schone lei.
2.2
De grieven van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat.
2.3
[appellant] heeft aangevoerd dat aan hem wel de schone lei moet worden verleend, omdat het ontstaan van de boedelachterstand hem niet valt toe te rekenen. [appellant] is namelijk verstandelijk beperkt, waardoor hij ondersteuning nodig heeft en eerder geholpen had moeten worden. Hij heeft geen waarschuwingen dan wel hulp gekregen van de rechter-commissaris en/of de bewindvoerder ten aanzien van zijn afdrachtverplichting. [appellant] heeft verder aangevoerd dat hij door gebrekkige communicatie met de (voormalige) bewindvoerder niet op de hoogte was van het “vrij te laten bedrag” (VTLB). Ook ontving hij geen tussentijdse verslagen en vernam hij pas in augustus 2023 dat er sprake was van een boedelachterstand. Gelet op al hetgeen hij heeft aangevoerd heeft [appellant] het hof subsidiair verzocht de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen met een zodanige termijn die het hof redelijk acht en de boedelachterstand te middelen op € 2.000,-.
2.4
De bewindvoerder heeft betoogd dat [appellant] vanaf het begin van de schuldsaneringsregeling voldoende is geïnformeerd over de afdrachtverplichting door de voormalig bewindvoerder. Zo is hij op de toelatingszitting, bij het huisbezoek en via de openbare verslagen en brieven hiervan op de hoogte gesteld. Omdat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn informatie- en afdrachtverplichting, bedraagt de geschatte boedelachterstand € 4.540.99. De bewindvoerder heeft verder aangevoerd dat hij niet akkoord gaat met het middelen van de boedelachterstand en geadviseerd het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
2.5
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat van de schuldenaar, die tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten, mag worden verlangd dat hij zich tot het uiterste inspant om af te dragen aan de boedel om zijn schuldeisers zo veel mogelijk te voldoen.
2.6
[appellant] heeft erkend dat hij in de schuldsaneringsregeling een boedelachterstand heeft laten ontstaan. Ter zitting van het hof is vervolgens gebleken dat [appellant] inmiddels onder beschermingsbewind staat. De beschermingsbewindvoerder heeft desgevraagd verklaard dat na het opstellen van het budgetplan is gebleken dat [appellant] € 270,- per maand kan inlopen op de ontstane boedelachterstand en dat zij een plan van aanpak voor het inlopen van de boedelachterstand heeft gemaakt. De bewindvoerder heeft daarop verklaard geen bezwaar te hebben tegen een eventuele verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling om zo de achterstand in de boedelbijdragen te kunnen inlopen.
2.7
Gelet op het voorgaande zal het hof [appellant] in de gelegenheid stellen om de schuldsaneringsregeling alsnog tot een positief einde te brengen door de looptijd te verlengen, zodat hij het door de beschermingsbewindvoerder ter zitting gepresenteerde plan van aanpak kan uitvoeren.
2.8
Het hof ziet in de omstandigheden van het geval ook aanleiding om een deel van de boedelachterstand buiten beschouwing te laten. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de boedelachterstand niet volledig aan [appellant] valt toe te rekenen. Mede gelet op de verstandelijke beperking van [appellant] lag het op de weg van de voormalig bewindvoerder om [appellant] goed te informeren over zijn verplichtingen. Dit volgt ook uit de vaststelling door de rechter-commissaris dat [appellant] hulp nodig heeft bij het doen van de maandelijkse aflossingen. Uit het boedeloverzicht blijkt dat de boedelachterstand in januari 2023 fors opliep, terwijl de bewindvoerder toen niet aan de bel heeft getrokken bij [appellant]. Dat is pas gebeurd bij brief van 23 augustus 2023. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de informatie die door de voormalig bewindvoerder over het VTLB is verstrekt – ondanks verzoeken van [appellant] om verduidelijking – summier is. Verder neemt het hof in aanmerking dat niet duidelijk is geworden hoe de hoogte van de boedelachterstand precies is berekend. Zo blijkt uit het aan het hof overgelegde boedeloverzicht dat het VTLB tussen januari 2023 en juli 2024 sterk fluctueert, maar dat de boedelbijdrage in juni 2024 op nihil is gesteld. Desgevraagd heeft de bewindvoerder geen duidelijkheid kunnen verschaffen omtrent de genoemde fluctuaties. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat het ontstaan van de boedelachterstand in de periode van januari 2023 tot 23 augustus 2023 niet als tekortkoming aan [appellant] kan worden toegerekend. Dat betekent dat de boedelachterstand met een bedrag van € 2.265,30 zal worden verlaagd.
2.9
Het hof zal, voor een zo groot mogelijke kans om het ter zitting voorgestelde plan van aanpak succesvol uit te voeren, de termijn van de schuldsaneringsregeling maximaal (dus tot 1 juli 2026) verlengen. Het hof zal daarbij bepalen dat deze verlenging korter zal zijn wanneer het plan van aanpak eerder is uitgevoerd. Bij een kortere verlenging is het bewindvoerderssalaris verschuldigd tot en met de maand volgend op die waarin de uitvoering van het plan van aanpak is voltooid. Dat stelt de bewindvoerders in staat om met de schuldeisers af te rekenen.
2.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis van de rechtbank [woonplaats] van 29 januari 2025 dient te worden vernietigd.

3.De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank [woonplaats] van 29 januari 2025,
en opnieuw rechtdoende:
- verlengt, teneinde [appellant] in staat te stellen de boedelachterstand (rekening houdend met dat wat in rechtsoverweging 2.8 over de omvang van de boedelachterstand in deze uitspraak is vermeld) in te lopen, de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 18 maanden, derhalve tot 1 juli 2026, of zoveel korter als nodig is om voormelde boedelachterstand in te lopen;
- bepaalt dat [appellant] gedurende de verlenging het bewindvoerderssalaris is verschuldigd tot en met de maand volgend op de maand waarin het plan van aanpak volledig is uitgevoerd, en dat de reguliere afdrachtverplichting en de andere verplichtingen van de schuldsaneringsregeling gedurende de verlenging niet van toepassing zijn;
- verwijst de zaak naar de rechtbank [woonplaats] ter verdere uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, J.S. Honée en R. J. van Galen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2025 in aanwezigheid van de griffier.