ECLI:NL:GHDHA:2025:617

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
200.348.335/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd tot 31 augustus 2025. De moeder stelde dat er onvoldoende hulpverlening was ingezet om de uithuisplaatsing te voorkomen en dat met voldoende begeleiding [de minderjarige] weer thuis zou kunnen wonen. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, voerde echter aan dat de ouders moeilijk leerbaar zijn en dat [de minderjarige] een intensieve opvoedingsbehoefte heeft die niet door de ouders kan worden vervuld. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de persoonlijkheidsonderzoeken van de ouders en het verloop van de hulpverlening in de thuissituatie. Het hof concludeerde dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om weer thuis geplaatst te worden, gezien de beperkingen van de ouders en de noodzaak voor een stabiele en veilige omgeving voor [de minderjarige]. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en een dringend beroep gedaan op de gemeente om zijn verantwoordelijkheid te nemen en een passende plek voor [de minderjarige] te vinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummer : 200.348.335/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 24-1477
zaaknummer rechtbank : C/10/682298
beschikking van de meervoudige kamer van 12 februari 2025
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Brouwer te Rotterdam
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 22 november 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft het hof bij brief van 2 januari 2025 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door mr. F. Pool, waarnemend voor mr. J. Brouwer;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] ;
  • de vader.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting een pleitnotitie met bijlagen overgelegd en deze voorgelezen.
2.4
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een brief van mr. F. Pool van 20 januari 2025.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] . De ouders oefenen samen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
[de minderjarige] staat sinds 4 juni 2020 (voorlopig) onder toezicht van de gecertificeerde instelling. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
3.4
[de minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende (spoed)machtiging sinds 4 juni 2020 gedurende dag en nacht uit huis geplaatst. De machtiging is daarna steeds verlengd.
3.5
[de minderjarige] verblijft sinds april 2023 op de crisisopvang van [hulpverleningsinstantie] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 31 augustus 2025.
4.2
De moeder is het met deze beslissing (gedeeltelijk) niet eens. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt) ten aanzien van de uithuisplaatsing en, opnieuw rechtdoende, het inleidende verzoek van de gecertificeerde instelling ten aanzien van de verlenging van de uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
4.3
Het (mondelinge) verweer van de gecertificeerde instelling strekt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking en tot afwijzing van het hoger beroep van de moeder.

5.De motivering van de beslissing

Wat staat er in de wet?
5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter de duur van de machtiging op verzoek van de gecertificeerde instelling telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Standpunten van partijen
5.2
De moeder stelt, samen met de vader, dat onvoldoende hulpverlening is ingezet om de uithuisplaatsing te voorkomen. Zo is er geen gezinsopname ingezet, terwijl daar wel over is gesproken en de ouders daaraan zouden willen meewerken. Verder ontbreekt een diagnose voor [de minderjarige] en is er geen onderzoek gedaan naar de opvoedvaardigheden van de ouders. De afgenomen psychodiagnostisch onderzoeken (PO’s) geven alleen inzicht in de intelligentie van de ouders en in de (on)mogelijkheden van de ouder afzonderlijk ten aanzien van het functioneren in het dagelijks leven maar niet in hun opvoedvaardigheden. Met voldoende begeleiding kan [de minderjarige] weer thuis wonen. Dit hebben ook [naam 3] en [naam 4] , begeleiders van [de minderjarige] , gezegd. [de minderjarige] verblijft nu al lang op een crisisplek en dat is niet in zijn belang. De crisisplek brengt hem alleen maar meer schade toe. De moeder benadrukt dat uit jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat de Staat er alles aan moet doen dat een kind (weer) thuis kan wonen. Ondersteuning van de opvoedvaardigheden van de ouders moet daarom worden verkozen boven een uithuisplaatsing.
5.3
De gecertificeerde instelling voert aan dat voorafgaand aan de uithuisplaatsing van [de minderjarige] uitgebreid hulpverlening in de thuissituatie is ingezet, waaronder MEE en ASVZ. Deze hulpverlening is tevergeefs geweest, onder andere omdat de ouders moeilijk leerbaar zijn en tips nauwelijks kunnen oppakken. Daarnaast laat [de minderjarige] zich niet corrigeren of aansturen door zijn ouders. Ook heeft [de minderjarige] continu begeleiding nodig, die niet in de thuissituatie kan worden ingezet. De ouders zijn bij Gezin Totaal van Horizon aangemeld voor een gezinsopname, maar vanwege de voorgeschiedenis en de PO’s van beide ouders heeft Horizon aangegeven dat een gezinsopname niet het gewenste resultaat op kan leveren terwijl het een enorme belasting zou zijn voor de ouders en [de minderjarige] . Gelet op de grote zorgvraag van [de minderjarige] en de beperkte opvoedvaardigheden van de ouders is het voor de gecertificeerde instelling duidelijk dat [de minderjarige] niet bij zijn ouders kan opgroeien. Dit is ook uitgesproken naar de ouders. De ouders moeten een belangrijke rol spelen in het leven van [de minderjarige] maar niet die van opvoeder.
De gecertificeerde instelling beaamt dat [de minderjarige] niet op een crisisplek hoort te zitten. Er is veel geprobeerd om voor [de minderjarige] een perspectiefbiedende plek te vinden. Vanwege zijn grote zorgvraag en behoefte aan begeleiding, is die plek binnen de reguliere jeugdzorg (nog) niet gevonden. De gecertificeerde instelling hoopt door middel van een Wet langdurige zorg (Wlz)-indicatie een geschikte plek te kunnen vinden, ook al is een Wlz-indicatie voor een jong kind bijzonder. Voordat die aanvraag kan worden gedaan, is onderzoek nodig. Dat onderzoek vindt, aldus de gecertificeerde instelling, bij een Wlz-indicatie plaats vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dat onderzoek heeft echter voeten in de aarde omdat [de minderjarige] op een crisisplek verblijft en ze hem daar niet kunnen onderzoeken.
Oordeel van het hof
5.4
Het hof overweegt als volgt. Uit de onderliggende stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat [de minderjarige] een licht verstandelijk beperking heeft, dat zijn gedrag past bij dat van een kind tussen de 1,5 en 3 jaar en dat sprake is van ernstige gedragsproblematiek. [de minderjarige] heeft daardoor een zeer intensieve opvoedingsbehoefte. In de brief van de raad van 20 augustus 2024 wordt beschreven dat [de minderjarige] door zijn gedrag continu aandacht vraagt en permanent sturing nodig heeft. Wanneer hij dit niet goed krijgt, wordt zijn gedrag boos en opstandig. [de minderjarige] ziet zelf geen gevaren en zijn opstandige gedrag kan dan leiden tot gevaarlijk gedrag. Eerder is door [locatie 1] in april 2022 geadviseerd dat [de minderjarige] er baat bij heeft om op te groeien in een stabiele, overzichtelijke en voorspelbare leefomgeving waarin voldoende verduidelijking, voorspelbaarheid, grenzen en veiligheid worden geboden en dat van belang is dat goed wordt aangesloten bij zowel zijn cognitie als emotionele mogelijkheden. Ten aanzien van het toekomstperspectief adviseert [locatie 1] dat [de minderjarige] opgroeit binnen een 24-uurs zorginstelling waar kennis en expertise is om aan te kunnen sluiten bij zijn zeer intensieve opvoedingsbehoefte.
5.5
Uit de door de gecertificeerde instelling ter zitting in hoger beroep (met toestemming van de ouders) overgelegde persoonlijkheidsonderzoeken van 8 juli 2022 (van de vader) en 13 juli 2022 (van de moeder) volgt dat beide ouders moeite hebben met (onder meer) het begrijpen, onthouden en verwerken van informatie en het uitvoeren van praktische taken en dat zij in het gewone dagelijkse leven worden overvraagd. De ouders ontvangen hulpverlening voor huishoudelijke ondersteuning en ambulante begeleiding. Verder blijkt uit de stukken dat de ouders vanaf de geboorte van [de minderjarige] in 2015 intensieve ondersteuning bij zijn opvoeding en verzorging hebben gehad. De raad heeft indertijd geadviseerd dat [de minderjarige] thuis kon wonen, mits er 24 uur per dag toezicht geregeld zou zijn. Naast hulp van de ouders moederszijde was er in die tijd ook dagelijks professionele begeleiding. In die periode is er ook geobserveerd in de thuissituatie waaruit naar voren kwam dat ouders gebaat zouden zijn bij intensieve opvoedondersteuning. Toen bleek dat ouders moeite hadden om de geleerde opvoedingsvaardigheden toe te passen, is de begeleiding meerdere keren uitgebreid. Er was tussen 2017 en 2018 ook een ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling geeft aan dat ten tijde van de machtiging uithuisplaatsing in 2020 MEE en ASVZ betrokken waren en 24 uur per dag beschikbaar waren voor hulp. De gecertificeerde instelling heeft in het verweerschrift uit de raadsrapportage van 2020 geciteerd dat de ouders moeilijk leerbaar zijn en de tips en trucs nauwelijks oppakken en dat [de minderjarige] zich niet door ouders laat corrigeren, soms uren achter elkaar gilt om zijn zin te krijgen, dingen kapot maakt en zijn moeder pijn doet.
5.6
Sinds de uithuisplaatsing heeft [de minderjarige] op meerdere plekken moeten verblijven. De tijdlijn in het plan van aanpak bij het huidige verlengingsverzoek vermeldt dat [de minderjarige] van 4 tot 5 juni 2020 (nadat hij met spoed uit huis was geplaatst) een noodplek had, van 5 tot 22 juni 2020 bij een [crisispleeggezin] verbleef en van 22 tot 29 juni 2020 bij [gezinshuis 1] . Van 29 juni tot december 2020 verbleef hij in [gezinshuis 2] , van december 2020 tot februari 2023 verbleef hij bij [locatie 1] en in februari 2023 verhuisde hij naar [locatie 2] . Van daaruit is hij in maart of april 2023 vanwege zijn problematiek overgeplaatst maar een crisisopvangplek van [hulpverleningsinstantie] , waar hij nog steeds verblijft. Zowel de raad als de gecertificeerde instelling geven aan dat dit geen geschikte plek voor hem is. Op het terrein van [hulpverleningsinstantie] zit ook een school, maar [de minderjarige] is daar door zijn problematiek niet te handhaven. Om [de minderjarige] zo goed mogelijk tot zijn recht te laten komen is er op de crisisopvang – naast de reguliere begeleiding van de groep – één-op-één begeleiding ingezet. Met zijn begeleider [naam 3] heeft [de minderjarige] nu een goed en vertrouwd contact. Deze begeleiding is echter erg intensief en vraagt continu consequent gedrag van de begeleider.
5.7
De gecertificeerde instelling is sinds de plaatsing van [de minderjarige] op de crisisopvangplek op zoek naar een plek waar [de minderjarige] kan opgroeien. Tot op heden is dat - na bijna twee jaar - nog steeds niet gelukt. Het hof kan zich voorstellen dat [de minderjarige] en zijn ouders - die vanaf de uithuisplaatsing hebben aangegeven dat ze willen dat [de minderjarige] terugkomt naar huis - hierdoor en door de vele overplaatsingen van [de minderjarige] , boos en gefrustreerd zijn. [de minderjarige] en zijn ouders hebben behoefte aan en recht op duidelijkheid ten aanzien van het perspectief van [de minderjarige] .
5.8
Uit de brief van de raad van 20 augustus 2024 volgt dat de raad in juli 2023 van de gecertificeerde instelling heeft gehoord dat intern is besloten om de raad te verzoeken een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel voor beide ouders te verrichten, hetgeen betekent dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] , volgens de gecertificeerde instelling toen al niet meer bij de ouders was. Op 16 augustus 2024 heeft de gecertificeerde instelling echter aan de raad laten weten dat de fase waarin [de minderjarige] en zijn ouders nu zitten eerst vraagt om een perspectiefbiedende woonplek voor [de minderjarige] . Zolang die plek er niet is, accepteren de ouders van [de minderjarige] niet dat hij niet thuis kan wonen. Dat betekent dat sprake lijkt van een impasse: [de minderjarige] zit op een tijdelijke plek, waar hij zich onvoldoende kan ontwikkelen en de ouders geven aan dat [de minderjarige] - met intensieve begeleiding - thuis beter tot zijn recht zou kunnen komen, waardoor het ook weer lastiger wordt om voor [de minderjarige] een passende plek te vinden.
5.9
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling aan de gecertificeerde instelling gevraagd of [de minderjarige] (met intensieve begeleiding) thuis zou kunnen wonen. Ook heeft het hof gevraagd naar mogelijkheden om, bijvoorbeeld door een gezinsopname, te observeren of ouders over de benodigde opvoedcapaciteiten voor een thuisplaatsing van [de minderjarige] beschikken. De gecertificeerde instelling heeft gezegd dat deze mogelijkheden er niet zijn omdat dergelijke onderzoeken voor zowel de ouders als [de minderjarige] zeer belastend zijn en de organisatie die deze onderzoeken uitvoert aan de hand van de persoonlijkheidsonderzoeken van de ouders heeft aangegeven, dat een gezinsopname geen kans van slagen heeft.
5.1
Gelet op de persoonlijkheidsonderzoeken en het verloop van de in het verleden ingezette hulp in de thuissituatie - zoals hierboven kort weergegeven -, sluit het hof zich bij bovengenoemde uitspraken van de gecertificeerde instelling aan en is, met andere woorden, van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat hij weer thuis zou worden geplaatst. De ouders hebben weliswaar aangegeven dat de persoonlijkheidsonderzoeken zijn verouderd, maar het gaat om een relatief recent onderzoek dat in deze zaak is verzocht en verkregen. Bovendien zijn de conclusies die daarin staan niet leeftijdsgebonden, zodat niet te verwachten valt dat deze nog zullen wijzigen. Hoezeer de ouders dit ook willen, door de problematiek van [de minderjarige] is zijn opvoedbehoefte groter dan hetgeen de ouders hem kunnen bieden, gelet op hun eigen beperkingen. Het hof hecht eraan dit duidelijk voor de ouders te verwoorden. Het hof heeft ter zitting gezien hoeveel de ouders van [de minderjarige] houden en benadrukt dat zij [de minderjarige] op de beste manier helpen door goede contacten met de hulpverlening te onderhouden en ervoor te zorgen dat de omgang met [de minderjarige] regelmatig en spanningsloos blijft verlopen.
5.11
Het hof is bovendien van oordeel dat de crisisplek waar [de minderjarige] nu verblijft evenmin in zijn belang is. Deze schrijnende situatie dient zo snel mogelijk te worden doorbroken. Hoewel het hof weet dat zich in de jeugdzorg door geldgebrek en onmacht om over de gemeentegrenzen te kijken schrijnende situaties voordoen, is het pijnlijk om te zien hoezeer een jong kind als [de minderjarige] daarvan de gevolgen draagt. Het hof kan in deze situatie de machtiging uithuisplaatsing slechts bevestigen, terwijl het ziet dat [de minderjarige] al jarenlang de dupe is door het tekortschieten van de overheid. Het hof sluit zich aan bij hetgeen de kinderrechter in de bestreden beschikking heeft overwogen en waarbij zij heeft benadrukt dat in het belang van [de minderjarige] financiële overwegingen bij een passende vervolgplek niet doorslaggevend mogen zijn. Het hof doet dan ook - naast een beroep op de gecertificeerde instelling - een dringend beroep op de gemeente om zijn verantwoordelijkheid te nemen en ervoor te zorgen dat [de minderjarige] op een passende plek komt.
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, namelijk ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J.M. Smid-Verhage, G.G.B. Boelens en Z. Gademan, bijgestaan door mr. I.E. van der Leij als griffier en is op 12 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.