In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, maar de rechtbank Rotterdam had dit verzoek afgewezen. De Raad was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind binnen een aanvaardbare termijn op zich te nemen, zoals blijkt uit een rapport van het NIFP. Het hof oordeelt dat de belangen van het kind zwaarder wegen dan die van de moeder. De moeder heeft moeite om de signalen van het kind te begrijpen en er is sprake van een gedesorganiseerd hechtingspatroon. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder toegewezen. De gecertificeerde instelling, Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, is benoemd tot voogd over het kind. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.