ECLI:NL:GHDHA:2025:627

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
200.352.432/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over plaatsing eindexamenleerling bij bovenschoolse voorziening na verdenking van openlijke geweldpleging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding van Stichting Lucas Onderwijs (SLO) tegen de vader van een minderjarige leerling, die wordt verdacht van openlijke geweldpleging. De leerling, die in zijn examenjaar zit op het YES College in Den Haag, is door het schoolbestuur geplaatst op een bovenschoolse voorziening (OPDC) na een incident buiten school. De vader van de leerling is van mening dat deze maatregel onterecht en te ingrijpend is, vooral omdat de leerling in de periode tussen het incident en de maatregel gewoon onderwijs heeft gevolgd zonder verdere incidenten. Het hof oordeelt dat de school de beslissing om de leerling te plaatsen bij het OPDC niet zorgvuldig heeft voorbereid en dat de maatregel niet evenredig is. Het hof bekrachtigt de beslissing van de voorzieningenrechter die de maatregel heeft beëindigd, waardoor de leerling weer naar school kan gaan. SLO wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.352.432/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/680279 / KG ZA 25-137
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op grond van artikel 29a Rv op de zitting van 25 maart 2025
in het kort geding van:
Stichting Lucas Onderwijs,
gevestigd in Den Haag,
appellante,
advocaat: mr. W. Brussee te Den Haag,
tegen:
[verweerder], de vader van de minderjarige [de minderjarige],
wonend in [woonplaats],
verweerder,
advocaat: mr. S.O. Zengin te Den Haag.
Het hof noemt partijen hierna SLO en de vader en de minderjarige respectievelijk de vader en [de minderjarige].
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in eerste aanleg, de dagvaarding turbospoedappel met producties en de memorie van antwoord met producties.
Alle partijen zijn op de mondelinge behandeling van 25 maart 2025 verschenen. Zij hebben daar vragen van het hof beantwoord, hun standpunten toegelicht en gereageerd op de standpunten van de wederpartij. Daarna heeft het hof de zitting voor korte tijd geschorst en zich beraden. Na hervatting van de zitting heeft het hof met toepassing van artikel 29a Rv mondeling uitspraak gedaan. Van het verhandelde is een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

1.Gronden van de beslissing

Achtergrond

1.1
[de minderjarige] is leerling op het YES College in Den Haag (hierna ook: de school) en zit in het examenjaar van de MAVO. Het YES College valt onder SLO. De moeder van [de minderjarige] is overleden en hij woont bij zijn grootouders, die zijn pleegouders zijn.
1.2
Op 9 december 2024 heeft buiten de school een incident plaatsgevonden waarbij in ieder geval [de minderjarige] en een medeleerling van [de minderjarige] betrokken waren en waarbij lichamelijk geweld is gebruikt. De medeleerling heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie.
1.3
In verband met dit incident is [de minderjarige] op 6 februari 2025 aangehouden door een arrestatieteam en meegenomen naar het politiebureau voor verhoor. [de minderjarige] mocht dezelfde dag weer naar huis.
1.4
In de periode tussen 9 december 2024 en 6 februari 2025 heeft [de minderjarige] onderwijs gevolgd op de school en hebben zich op de school geen incidenten voorgedaan waarbij [de minderjarige] betrokken is geweest.
1.5
Op 7 februari 2025 is er op de school een gesprek geweest tussen [de minderjarige], zijn pleegvader en zijn tante enerzijds en de directeur en de veiligheidscoördinator van de school anderzijds. Namens de school is daarbij toegelicht dat de politie de school ervan op de hoogte heeft gesteld dat [de minderjarige] wordt verdacht van openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg en dat de school een oplossing wil zoeken om de veiligheid, het welzijn en de rust van alle betrokkenen te waarborgen. Tijdens het gesprek is aan [de minderjarige] meegedeeld dat hij niet wordt geschorst of verwijderd van de school, maar dat ervoor is gekozen om hem een maatregel op te leggen die erin bestaat dat hij tijdelijk, hangende het politieonderzoek, wordt geplaatst op een bovenschoolse setting bij een orthopedagogisch-didactisch centrum (OPDC), waar hij onderwijs kan volgen. [de minderjarige] heeft hierop direct aan de school kenbaar gemaakt het daarmee niet eens te zijn. Hangende de procedure volgt hij (sinds 6 maart 2025) desondanks onderwijs bij het OPDC.
1.6
De vader komt in rechte op tegen de plaatsing bij het OPDC en wil dat deze maatregel wordt beëindigd. De vader vindt – evenals [de minderjarige] en zijn pleegouders – de opgelegde maatregel te ingrijpend. Om zich goed op het nadere eindexamen te kunnen voorbereiden, is het in het belang van [de minderjarige] om het reguliere onderwijs op de school te kunnen volgen, dat wil zeggen in aanwezigheid van zijn klasgenoten en onder directe begeleiding van zijn eigen docenten. De maatregel is ook buiten proportie. De school was al direct na het incident op de hoogte gesteld, maar heeft twee maanden gewacht met ingrijpen, en in de tussentijd heeft [de minderjarige] zonder problemen onderwijs gevolgd op de school. Van grote veiligheidsrisico’s was geen sprake, aldus steeds de vader.
1.7
De voorzieningenrechter heeft de maatregel per 24 maart 2025 beëindigd, onder de voorwaarde dat [de minderjarige] tot 24 maart 2025 onderwijs volgt bij het OPDC en zich zal aanmelden voor professionele hulpverlening.
1.8
SLO komt op tegen de beslissing van de voorzieningenrechter. Volgens SLO is de plaatsing van [de minderjarige] bij het OPDC een (tijdelijke orde)maatregel die de school mag nemen. De plaatsing op het OPDC duurt zes weken vanaf de datum waarop [de minderjarige] is gestart (6 maart 2025 tot 17 april 2025), daarna is het meivakantie (18 april 2025 tot 6 mei 2025) en na de meivakantie is er een facultatieve examentraining van drie dagen en beginnen op 9 mei 2025 de eindexamens. De eindexamens kan [de minderjarige] onder toezicht op de school maken. Door de maatregel wordt de veiligheid op de school gewaarborgd en kan [de minderjarige] zich in alle rust voorbereiden op zijn eindexamens. SLO acht het enkel in gang zetten van een hulpverleningstraject onvoldoende garantie om (nieuwe) incidenten op de school met [de minderjarige] te voorkomen. Ter zitting bij het hof heeft SLO toegelicht dat zij [de minderjarige] eigenlijk had willen verwijderen van school, maar dat zij voor deze tussenoplossing heeft gekozen omdat [de minderjarige] in het eindexamenjaar zit en zij meent dat zij [de minderjarige] in de gegeven omstandigheden de beste kansen biedt om het examen te halen.
1.9
Namens de vader van [de minderjarige] is toegezegd dat [de minderjarige] in afwachting van de uitspraak in hoger beroep nog niet naar de school zal gaan, hoewel de voorzieningenrechter de beslissing uitvoerbaar bij voorraad had verklaard.
Beoordeling
1.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de school de bevoegdheid heeft om een leerling te plaatsen bij het OPDC. De vraag ligt voor of de school in dit geval in redelijkheid – na afweging van de betrokken belangen – tot de plaatsing van [de minderjarige] bij het OPDC heeft kunnen komen. Het hof oordeelt dat dat niet het geval is. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
De beslissing is niet zorgvuldig voorbereid
1.11
Het hof is om te beginnen van oordeel dat de school de maatregel om [de minderjarige] op het OPDC te plaatsen onzorgvuldig heeft voorbereid. De school heeft erkend dat zij vlak na het incident wist dat er iets was voorgevallen tussen [de minderjarige] en de medeleerling, omdat de moeder van de medeleerling dit vrijwel direct aan de school heeft gemeld. De school heeft er op dat moment voor gekozen om geen onderzoek naar (de ernst van) het incident te doen en de rol van [de minderjarige] daarbij. De school is alleen in gesprek gegaan met (de moeder van) de medeleerling, maar niet met [de minderjarige] en/of zijn pleegouders. Het hof meent dat de maatregel van plaatsing bij het OPDC ingrijpend is voor [de minderjarige], ook in de gegeven omstandigheden (te weten: de verdenking van openlijke geweldpleging). Het betekent voor [de minderjarige] immers dat hij geen reguliere lessen kan volgen en de dagen niet bij zijn medeleerlingen doorbrengt, terwijl hij bovendien in zijn examenjaar zit. Een dergelijke beslissing mag niet lichtvaardig worden genomen. Het had daarom op de weg van SLO/de school gelegen om op z’n minst genomen ook [de minderjarige] kant van het verhaal te horen voordat tot zo’n ingrijpende maatregel als plaatsing bij het OPDC werd besloten. SLO heeft dit echter nagelaten. In plaats daarvan heeft zij [de minderjarige] en zijn pleegvader de beslissing tot plaatsing bij het OPDC als een voldongen feit meegedeeld in het gesprek op 7 februari 2025.
1.12
Daar komt bij dat de school reeds in december 2024 van het incident op de hoogte was gebracht, maar het toen niet nodig vond om [de minderjarige] te plaatsen op het OPDC. Integendeel, SLO heeft twee maanden afgewacht en [de minderjarige] niet belet om onderwijs te volgen op de school. Pas op het moment dat de politie de school heeft geïnformeerd over de verdenking tegen [de minderjarige], is de school in actie gekomen. Als het juist is wat de school aanvoert, namelijk dat de aanwezigheid van [de minderjarige] op school een veiligheidsrisico vormt, roept deze handelswijze de vraag op waarom deze maatregel niet in december 2024 al werd genomen.
De beslissing is niet evenredig
1.13
Ten tweede is het hof van oordeel dat SLO na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot deze beslissing heeft kunnen komen. Het hof neemt tot uitgangspunt dat het voor [de minderjarige] beter is om regulier onderwijs te volgen, in zijn eigen klas met de daarbij behorende dynamiek, met zijn eigen docenten die hem kunnen begeleiden en zijn klasgenoten. Dit belang van [de minderjarige] moet worden afgewogen tegen het belang van SLO om de veiligheid op de school te waarborgen. Dat de veiligheid in het geding is wanneer [de minderjarige] op de school aanwezig is, heeft SLO echter op geen enkele manier toegelicht. De enkele opmerking ter zitting dat (docenten van de school hebben waargenomen dat) [de minderjarige] kort na het incident met blauwe knokkels op de school kwam, is onvoldoende. De school heeft met dat signaal toen immers niets gedaan. Sterker nog, [de minderjarige] heeft gedurende de periode van 9 december 2024 tot 6 februari 2025 naar de school mogen gaan en bovendien is er toen niets voorgevallen. De school weet eigenlijk nog steeds niet wat er zich op 9 december 2024 precies heeft voorgedaan, anders dan wat het slachtoffer erover heeft verteld. Dat de aanwezigheid van [de minderjarige] op de school een onaanvaardbaar veiligheidsrisico vormt, is voorshands dus niet aannemelijk. Gelet op dit alles had SLO in redelijkheid niet tot plaatsing van [de minderjarige] op het OPDC kunnen komen.
Conclusie en proceskosten
1.14
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 27 februari 2025 bekrachtigen. Dat betekent dat [de minderjarige] feitelijk vanaf 26 maart 2025 weer naar het YES College mag om daar onderwijs te volgen.
1.15
Het hof zal SLO als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 362,-
salaris advocaat € 1.107,-
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.647,-

2.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 27 februari 2025;
  • veroordeelt SLO in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de vader begroot op € 1.647,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als SLO deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • bepaalt dat als SLO niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en deze uitspraak vervolgens wordt betekend, SLO de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als SLO deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan.
Deze uitspraak is op 25 maart 2025 mondeling in het openbaar gedaan door mrs. J.S. Honée, I. Brand en F.J. Verbeek, in aanwezigheid van de griffier mr. M.J. Boon.
Dit proces-verbaal van deze uitspraak is op 7 april 2025 ondertekend door de voorzitter, mr. J.S. Honée, en de griffier, mr. M.J. Boon.