ECLI:NL:GHDHA:2025:653

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
BK-24/638 en BK-24/639
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanmaningskosten parkeerbelasting en verzendadministratie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanmaningskosten die door de Invorderingsambtenaar van de gemeente Den Haag in rekening zijn gebracht aan belanghebbende wegens het niet tijdig betalen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten, maar de Invorderingsambtenaar verklaarde deze bezwaren ongegrond. De Rechtbank Den Haag had de beroepen van belanghebbende tegen deze uitspraken ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. De kern van het geschil was of de aanmaningskosten terecht waren opgelegd en of de verzendadministratie van de naheffingsaanslagen deugdelijk was. Het Hof oordeelde dat de Invorderingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de naheffingsaanslagen ter verzending waren aangeboden aan PostNL. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de aanmaningskosten van in totaal € 16 terecht in rekening waren gebracht. Het Hof zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummers BK-24/638 en BK-24/639

Uitspraak van 13 maart 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Invorderingsambtenaar,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 21 mei 2024, nummers SGR 23/2532 en SGR 23/2533.

Procesverloop

1.1.
Met dagtekening 18 februari 2023 heeft de Invorderingsambtenaar twee aanmaningen wegens het niet tijdig betalen van twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting aan belanghebbende doen toekomen. De daarbij in rekening gebrachte aanmaningskosten bedragen telkens € 8 (in totaal € 16).
1.2.
Belanghebbende heeft bij afzonderlijke bezwaarschriften bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten. De Invorderingsambtenaar heeft het tegen de aanmaningskosten gemaakte bezwaar bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar bij afzonderlijke geschriften beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is éénmaal griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Invorderingsambtenaar heeft op 10 september 2024 verweer gevoerd in een nader stuk.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij bericht van 15 oktober 2024 meegedeeld dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van het bericht het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 7 februari 2025.

Feiten

2.1.
Met dagtekening 22 januari 2023 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer […] opgelegd wegens parkeren op 12 januari 2023. Met dagtekening 23 januari 2023 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer […] opgelegd wegens parkeren op 17 januari 2023 (de naheffingsaanslagen).
2.2.
Met dagtekening 18 februari 2023 heeft de Invorderingsambtenaar wegens niet tijdig betalen van de naheffingsaanslagen bij afzonderlijke aanmaningen aanmaningskosten van telkens € 8 in rekening gebracht.
2.3.
Belanghebbende heeft bij afzonderlijke bezwaarschriften met dagtekening 22 februari 2023 bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte kosten. In beide bezwaarschriften wordt in algemene zin “de ontvangst van de aanslag” betwist:
“(..) Vooralsnog beperkt het verweer zich tot een algemene ontkenning van de wettigheid van de gebruikte bewijsmiddelen en een algemene ontkenning van de bevoegdheid van de functionaris die de aanslag heeft opgelegd. Voorts wordt betwist dat i.o.m. de geldende Leidraad Invordering is gehandeld. Eveneens wordt de ontvangst van de aanslag betwist. Voor het formuleren van de nadere gronden verzoek ik u om eerst wat nadere informatie te verstrekken. (..)”
2.4.
Tot het dossier behoren afschriften uit de administratie van de Dienst Stadsbeheer – Parkeren. Hiertoe behoren twee lijsten (Job nummer 29010001, Set045_20230118_29010001_P001 en Job nummer 39429501, Set045_20230119_39429501_P001) waarop, op elk van de lijsten, onder de kolom “Mailpack” op een regel een van de onderhavige aanslagnummers staat vermeld met daarachter onder de kolom “Verwerkt” een datum en tijdstip (18-1-2023 10:23:10 respectievelijk 20-1-2023 13:32:28). Het aantal documenten vermeld op de lijsten, 2.967 respectievelijk 964, komt overeen met het “Totaal aantal enveloppen bij deze opdracht” vermeld op een document waarop staat “JOB SUMMARY Dienst Stadsbeheer – Parkeren” met daarop onder meer een barcode. Tot het dossier behoren e-mails van “Print en Verzend” van 18 januari 2023 11:45 en 20 januari 2023 14:04 met als onderwerp “FW: Set[nummer]”, waarbij de nummers overeen komen met de nummers onder de barcode.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Invorderingsambtenaar als verweerder:
“2. In geschil is of verweerder terecht aanmaningskosten in rekening heeft gebracht. Eiser stelt dat de aanmaningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht. Daartoe stelt eiser dat een deugdelijke verzendadministratie ontbreekt en dat niet blijkt dat de naheffingsaanslagen met dagtekeningen 22 en 23 januari 2023 daadwerkelijk zijn verzonden.
3. In zijn arrest van 19 januari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:59) heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“3.2 In een geval als dit, waarin op de heffingsambtenaar de last rust om aannemelijk te maken dat en zo ja op welke datum het biljet van een naheffingsaanslag of een duplicaat daarvan is verzonden, houdt die bewijslast in dat hij aannemelijk dient te maken dat het stuk aan een postvervoerbedrijf ter verzending is aangeboden. Daartoe zal de heffingsambtenaar mede aannemelijk moeten maken aan welk postvervoerbedrijf het desbetreffende poststuk is aangeboden.”
4. Verweerder heeft de verzendadministratie van de naheffingsaanslagen overgelegd en toegelicht dat de naheffingsaanslagen zijn opgenomen in twee batches van respectievelijk 2.967 en 964 naheffingsaanslagen met dagtekening 22 en 23 januari 2023. Verweerder heeft twee tabellen meegestuurd waarin per rij gegevens staan van de 2.967 respectievelijk 964 naheffingsaanslagen. Van deze rijen ziet er telkens één op de aan eiser opgelegde naheffingsaanslagen. Verweerder heeft verder verklaard dat de batches tezamen met 2.967 respectievelijk 964 enveloppen zijn overgedragen aan PostNL, waarbij hij heeft gewezen op de documenten met barcode die op dat moment worden meegegeven (in beide dossiers bijlage 5). Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de gemeente post alleen aan PostNL aanbiedt. De rechtbank ziet geen reden om aan de inhoud van deze ter zitting afgelegde verklaring te twijfelen. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat voldoende aannemelijk is dat de naheffingsaanslagen aan PostNL ter verzending zijn aangeboden.
5. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het stuk op dat adres. Het ligt daarom op de weg van eiser om voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient eiser feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van de besluiten redelijkerwijs kan worden betwijfeld (ECLI:NL:HR:2019:1102). De enkele ontkenning van de ontvangst van de naheffingsaanslagen op het adres van eiser ontzenuwt het vermoeden van ontvangst niet.
6. Gelet op het voorgaande zijn de aanmaningskosten van in totaal € 16 terecht in rekening gebracht en zijn de beroepen ongegrond verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de aanmaningskosten en tot veroordeling van de Invorderingsambtenaar tot terugbetaling van het griffierecht en vergoeding van de proceskosten en wettelijke rente daarover.
4.3.
De Invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende stelt ook in hoger beroep dat de aanmaningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht. Hij voert daartoe aan dat belanghebbende betwist de naheffingsaanslagen te hebben ontvangen en dat een deugdelijke verzendadministratie ontbreekt. Hij stelt dat uit de door de Invorderingsambtenaar overgelegde stukken onvoldoende blijkt aan welk vervoerbedrijf het stuk is aangeboden en wanneer dit stuk precies is verzonden.
5.2.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt de door de Rechtbank gebezigde gronden over en voegt daaraan het volgende toe. De Invorderingsambtenaar heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslagen ter verzending zijn aangeboden aan PostNL. Het Hof acht op basis van de gedingstukken aannemelijk dat deze aanbieding heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023 en 20 januari 2023. De situatie dat met twee postvervoerbedrijven wordt gewerkt, zoals in het door belanghebbende genoemde arrest, speelt hier niet. Anders dan belanghebbende stelt, hoeft niet uit stukken te blijken aan welk postvervoerbedrijf stukken zijn aangeboden noch wanneer het stuk door het postvervoerbedrijf precies is verzonden. Het gaat er om dat de Invorderingsambtenaar aannemelijk maakt aan welk postvervoerbedrijf het desbetreffende poststuk is aangeboden (vgl. HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102, BNB 2019/142, HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, BNB 2022/119 en HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:59, BNB 2024/25). Niet is voorgeschreven op welke wijze de Invorderingsambtenaar dit aannemelijk kan of moet maken. De Invorderingsambtenaar heeft met zijn geloofwaardige verklaring ter zitting van de Rechtbank dat slechts van één postvervoerbedrijf, te weten PostNL, gebruik wordt gemaakt, aan de op hem rustende bewijslast op dit punt voldaan. Het is dan, gelijk de Rechtbank heeft overwogen, aan belanghebbende het vermoeden van ontvangst van de naheffingsaanslagen te ontzenuwen. De blote ontkenning van ontvangst daarvan is hiervoor onvoldoende. De aanmaningskosten zijn dan ook terecht in rekening gebracht.
5.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen.
E.J. Nederveen S.E. Postema
De beslissing is op 13 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.