In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1999, was veroordeeld voor phishing en andere gerelateerde strafbare feiten. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging. De verdachte had een relatief kleine rol gespeeld in de gepleegde feiten, wat leidde tot een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 313 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 300 uur. Het hof overwoog dat de lange duur van de procedure in hoger beroep een strafverlaging rechtvaardigde, ondanks dat de redelijke termijn formeel niet was overschreden. De verdachte had zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een geraffineerde vorm van digitale fraude, waarbij slachtoffers werden misleid en bestolen van hun inloggegevens. De verdachte en zijn mededaders gebruikten speciaal ontworpen software om deze fraude uit te voeren, wat resulteerde in aanzienlijke financiële schade voor de slachtoffers. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na de feiten, en concludeerde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was. De uitspraak benadrukt het belang van het strafdoel van generale preventie, maar erkent ook de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden in de strafoplegging.