ECLI:NL:GHDHA:2025:664

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
22-001156-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens phishing en daarmee samenhangende strafbare feiten met strafmaatappel openbaar ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1999, was veroordeeld voor phishing en andere gerelateerde strafbare feiten. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging. De verdachte had een relatief kleine rol gespeeld in de gepleegde feiten, wat leidde tot een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 313 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 300 uur. Het hof overwoog dat de lange duur van de procedure in hoger beroep een strafverlaging rechtvaardigde, ondanks dat de redelijke termijn formeel niet was overschreden. De verdachte had zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een geraffineerde vorm van digitale fraude, waarbij slachtoffers werden misleid en bestolen van hun inloggegevens. De verdachte en zijn mededaders gebruikten speciaal ontworpen software om deze fraude uit te voeren, wat resulteerde in aanzienlijke financiële schade voor de slachtoffers. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na de feiten, en concludeerde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was. De uitspraak benadrukt het belang van het strafdoel van generale preventie, maar erkent ook de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden in de strafoplegging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001156-23
Parketnummer: 09-343557-21
Datum uitspraak: 8 april 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 april 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 7 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen waarvan 313 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering en met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 360 uren opgelegd. Op de vorderingen van de benadeelde partijen en ten aanzien van het beslag is beslist zoals in het vonnis waarvan beroep is weergegeven. Het geschorste bevel voorlopige hechtenis is bij vonnis opgeheven.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na nadere omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting in eerste aanleg
van 20 maart 2023 - kort samengevat het volgende ten laste gelegd:
medeplegen van het verwerven en voorhanden hebben van betaalfraudepanels, zijnde technische hulpmiddelen bedoeld om onder meer computervredebreuk mee te plegen;
medeplegen van oplichting van in elk geval 1.183 personen, erin bestaande dat de slachtoffers zijn bewogen onder meer hun inloggegevens voor internetbankieren ter beschikking te stellen nadat zij naar een phishing website waren geleid;
medeplegen van computervredebreuk;
diefstal met een valse sleutel, in vereniging gepleegd, bij in elk geval 13 personen, door met de inloggegevens van de slachtoffers in te loggen op hun internetbankieromgeving en vervolgens bedragen van hun bankrekeningen weg te nemen;
medeplegen van gewoontewitwassen van een bedrag van in ieder geval € 420.000,-;
medeplegen van het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid gegevens (‘entries’), bedoeld om onder meer computervredebreuk mee te plegen;
deelname aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van voormelde strafbare feiten.
Deze feiten zou de verdachte hebben begaan in uiteenlopende periodes over het tijdvak 1 juni 2019 tot en met 13 juli 2021.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan het vonnis van de rechtbank gehecht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarde van een meldplicht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de strafoplegging.
Het vonnis moet voor wat betreft dat onderdeel worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw recht worden gedaan.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof – overwegend in navolging van de rechtbank - in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, in het najaar van 2020 gedurende een maand en vanaf het voorjaar van 2021 gedurende vier maanden, aldus in totaal gedurende 5 maanden, bezig gehouden met een vorm van fraude die wordt aangeduid met de term phishing. Het gaat hier om een geraffineerde vorm van digitale fraude waarbij slachtoffers worden misleid en bestolen. Daarbij gebruikten de verdachte en zijn mededaders speciaal voor dat doel ontworpen software, een zogeheten betaalfraudepanel of phishingpanel. Eén van de mededaders heeft een betaalfraudepanel besteld en dat aan de hand van zijn wensen laten ontwikkelen door een andere mededader, waarbij de verdachte ook heeft meegedacht. Vervolgens hebben zij met de ontwikkelaar, en later ook met een ander, het panel in gebruik genomen. De verdachte en zijn mededaders leidden hun slachtoffers vervolgens via sms-berichten of advertenties op Google naar nepwebsites die leken op de inlogpagina’s van hun bank. Nadat de slachtoffers daar hun inloggegevens hadden ingevoerd kwamen die inloggegevens via het panel in handen van en de verdachte en zijn mededaders, die daarmee vervolgens heimelijk inlogden op de internetbankieromgeving van de slachtoffers. Vervolgens werden de slachtoffers via de nepwebsite bewogen ook hun respectieve aanmeldcodes in te voeren die ook weer via het panel in handen van de verdachte en zijn mededaders kwamen, waarna zij geldbedragen van de bankrekeningen van de slachtoffers konden wegnemen. Dit deden zij door geldbedragen van de bankrekeningen van de slachtoffers om te zetten in cryptovaluta of over te maken naar bankrekeningen van derden (zogenoemde geldezels).
Op deze manier hebben de verdachte en zijn mededaders twaalf slachtoffers benadeeld voor een totaalbedrag van bijna 50.000 euro. Dat is een fors bedrag, maar een substantieel lager bedrag dan waarvan de advocaat-generaal is uitgegaan bij het formuleren van haar strafeis.
Daarnaast hebben de verdachte en zijn mededaders op de in het vonnis omschreven wijze persoonsgegevens van meer dan honderd andere mensen verkregen. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat het ook in die gevallen tot diefstal van geldbedragen is gekomen, kan het niet anders dan dat zij deze persoonsgegevens hebben buitgemaakt met het oog daarop. De verdachte en zijn mededaders handelden in een crimineel samenwerkingsverband van wisselende samenstelling. Zij verdeelden de taken die komen kijken bij het uitvoeren van phishing, zoals het sturen van sms’jes, het bedienen van het betaalfraudepanel, het overboeken van geld vanaf bankrekeningen en het wegsluizen van het geld.
De verdachte heeft aldus de slachtoffers financiële schade berokkend. Daarbij komt dat met deze vorm van fraude het vertrouwen wordt ondermijnd dat door de samenleving moet kunnen worden gesteld in het digitale berichten- en betalingsverkeer en bankwezen. Wanneer dit vertrouwen niet meer aanwezig is, bestaat het risico van ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer.
De ernst van dergelijke strafbare feiten, zeker als het gaat om een substantieel aantal slachtoffers en een aanzienlijk schadebedrag, rechtvaardigt dan ook in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
In het kader van de ernst van de bewezen verklaarde feiten tekent het hof aan dat de criminele handelswijze van de verdachte en zijn medeverdachten de verdachte in de vorm van een zevental afzonderlijk ten laste gelegde feiten wordt verweten, maar dat die keuze van het openbaar ministerie – mede gelet op de samenloopbepalingen – niet maakt dat die handelswijze daardoor strafwaardiger is dan wanneer de tenlastelegging zou zijn beperkt tot (bijvoorbeeld) een viertal strafbare feiten.
Zoals de rechtbank echter terecht heeft overwogen is voor de op te leggen straf niet alleen de ernst van de feiten bepalend, maar komt ook betekenis toe aan de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Daarbij is onder meer van belang de rol die de verdachte heeft gespeeld bij het begaan van die feiten. Die rol was beduidend kleiner dan die van zijn mededaders. Zo blijkt uit de logbestanden van het betaalfraudepanel dat het overgrote deel van de handelingen daarmee niet is verricht door de verdachte, maar door zijn mededaders. En uit chatgesprekken tussen de verdachte en zijn mededaders waarin de phishing werd besproken blijkt dat hij daarin doorgaans een meer afwachtende houding innam, terwijl zijn mededaders daar de boventoon voerden. Een en ander heeft een matigende werking op de op te leggen straf. Die omstandigheden laten echter onverlet dat de verdachte als medepleger en als deelnemer aan het criminele samenwerkingsverband medeverantwoordelijk is voor de door hem en zijn mededaders begane feiten.
Ook de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden heeft het hof bij de strafoplegging betrokken.
In dat verband heeft het hof allereerst acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de over de verdachte in deze zaak uitgebrachte reclasserings-adviezen, waaronder het recente advies van 21 maart 2025. In dat laatste advies staat onder meer het volgende.
Uit de vorige onderzoeken kwam een beeld naar voren van een jongeman die zijn leven op praktisch gebied op orde had, maar kwetsbaarheden had rondom zijn psychosociaal functioneren en sociale netwerk. Deze kwetsbaarheden werden delictgerelateerd geacht, hoofdzakelijk de gebrekkige sociale vaardigheden, de gevoelens van eenzaamheid, de beïnvloedbaarheid, de begeerte aan vrienden, het opkroppen van emoties en de depressieve gevoelens. Voorts kan niet uitgesloten worden dat financiële motivatie tevens een rol speelde in het feit. Al het voorgenoemde zorgde ervoor dat betrokkene het opdoen van vriendschappen met de medeverdachten zwaarder liet wegen dan het algemeen maatschappelijk belang, zijn eigen normenkader en zijn toekomstperspectief, waardoor hij bewust delinquent heeft gehandeld.
(…)
Sindsdien is niet alleen de praktische, maar ook de psychische stabiliteit toegenomen. Betrokkene beschikt over vaste huisvesting, een fulltime baan en toereikende financiën. Vanuit een vrijwillig kader ontvangt betrokkene psychologische behandeling. De delict-gerelateerde problematiek binnen het psychosociaal
functioneren en het sociale netwerk zijn mede hierdoor verdwenen, verminderd of onderdeel van een plan van aanpak. Er is geen sprake van contact met de medeverdachten of andere negatieve contacten uit het verleden. Het is positief te benoemen dat betrokkene een relatie heeft gekregen waarbinnen hij zowel open is geweest over zijn kwetsbaarheden als het huidige justitiële contact, en hierin door haar ondersteund wordt. Het is beschermend te noemen dat betrokkene in de tussentijd vader is geworden. De geboorte van zijn kind zorgt voor een toegenomen verantwoordelijkheidsgevoel
om aanwezig te zijn in diens leven en geen handelingen te plegen die dit in gevaar brengen. De houding van betrokkene is eveneens positief daar hij zichzelf niet langer herkend in de persoon die hij was toen hij het delict pleegde en intrinsiek gemotiveerd is om recidive te voorkomen. De reclassering herkent positieve ontwikkelingen die betrokkene grotendeels zelfstandig bereikt heeft. Daarnaast achten wij het positief dat betrokkene sinds 2020 niet opnieuw in beeld is geweest bij justitie. Door het voorgenoemde schatten wij een lage recidivekans in en achten wij bijzondere voorwaarden niet
geïndiceerd.
In het verlengde daarvan is nog het volgende van belang. De verdachte was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten pas 21 en 22 jaar oud. Hij heeft 47 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 28 juni 2022 geschorst. Sindsdien heeft hij zijn opleiding afgerond, heeft hij een fulltime baan gevonden, heeft hij een nieuwe relatie gekregen, is hij met zijn vriendin gaan samenwonen en is hij vader geworden.
Op vrijwillige basis is de verdachte begonnen met een psychologisch behandeltraject. De reclassering herkent positieve ontwikkelingen in het psychosociale functioneren van de verdachte en vind het positief dat hij dat proces zelfstandig heeft bewerkstelligd. De verdachte heeft volgens de reclassering geleerd van het justitiële contact en is intrinsiek gemotiveerd recidive te voorkomen.
De reclassering schat het risico op recidive – en aldus in afwijking van de eerdere rapporten – niet langer als gemiddeld in, maar als laag. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen en interventies of toezicht worden niet nodig bevonden. De reclassering ziet en benoemt in het recente adviesrapport enkele contra-indicaties voor de oplegging van een gevangenisstraf.
Het hof stelt tot slot vast dat de verdachte tijdens de behandeling van deze strafzaak verdachte een grotendeels bekennende proceshouding heeft ingenomen.
De ernst van de feiten dwingt gelet op de rol van de verdachte niet tot het opleggen van een grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, zoals door de advocaat-generaal geëist. Ook het belang van het strafdoel van generale preventie maakt niet dat het hof in deze zaak en in het bijzonder ook bij deze verdachte aanleiding ziet om een signaal af te geven, zoals door de advocaat-generaal is bepleit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de bewezen verklaarde feiten en de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, maar ook op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, leent deze zaak zich daar niet voor. Het hof deelt ook niet de stellige overtuiging van de advocaat-generaal ten aanzien van de (generaal) preventieve werking die uitgaat van het opleggen van hoge gevangenisstraffen in zaken als de onderhavige, laat staan dat dat de enige manier is om toekomstige cybercriminelen af te schrikken en te voorkomen dat zij daarmee inlaten, zoals door de advocaat-generaal is betoogd. Overigens vindt het hof het bezwaarlijk om de verdachte zwaarder - dan in beginsel passend en geboden zou zijn - te straffen omdat er in podcasts en in video’s op YouTube op een bepaalde (aanmatigende of zelfs wervende) manier over phishing wordt gesproken, zoals door de advocaat-generaal lijkt te worden voorgestaan.
Gelet op al het voorgaande en in het bijzonder rekening houdend met het meest recente reclasseringsadvies van 21 maart 2025 zal het hof – net als de rechtbank - een gevangenisstraf van 360 dagen waarvan 313 dagen voorwaardelijk opleggen. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal het hof – zoals bepleit door de verdediging – in verband met het tijdsverloop sinds de feiten, maar in het bijzonder ook als blijk van vertrouwen in de verdachte, een proeftijd van één jaar verbinden. Het hof zal geen meldplicht opleggen als bijzondere voorwaarde. Het hof ziet geen reden om daarin af te wijken van het (meest recente) advies van de reclassering.
Om voldoende recht te doen aan de ernst van de feiten en aan de strafdoelen van vergelding en normstelling, zal het hof daarnaast – in plaats van een taakstraf voor de tijd van 360 uren – een taakstraf van 300 uren opleggen. Deze vermindering van het aantal uren werkstraf houdt verband met de lange duur van de behandeling in hoger beroep. Die heeft weliswaar formeel (net) niet geleid tot een overschrijding van de redelijke termijn, maar gelet op het verhandelde ter terechtzitting acht het hof aannemelijk dat de lange duur van de procedure in hoger beroep wel een grote impact heeft gehad op het leven van de verdachte. Daarbij heeft het hof mede in ogenschouw genomen dat het hier een door het openbaar ministerie ingesteld strafmaatappel betreft, terwijl in hoger beroep (door de verdediging) geen onderzoek is verzocht of heeft plaatsgevonden dat het tijdsverloop in enige mate kan verklaren.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 55, 57, 138ab, 139d, 140, 310, 311, 326, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
313 (driehonderddertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
300 (driehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
150 (honderdvijftig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, dus ook voor wat betreft de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de beslissing ten aanzien van het beslag.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, als voorzitter, mr. J.W. van den Hurk en mr. B.P. de Boer, leden, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 april 2025.