4.6.Conclusie
Het hof is alles afwegende van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot aanranding van slachtoffer 3. Het onder feit 3 tenlastegelegde acht het hof daarom wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan verkrachting van een 13-jarig meisje, verkrachting van een 15-jarig meisje een poging tot aanranding van een 15-jarig meisje. Hij is de meisjes op de fiets naar de kelderbox van hun flat gevolgd, alwaar de bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden. Bij twee meisjes gebeurde dit onder bedreiging van een mes.
Door op de bewezenverklaarde wijze te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en bij hen (blijvende) gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. De verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van de slachtoffers ondergeschikt gemaakt aan eigen seksuele behoeften/verlangens en heeft daarbij bewust misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de jonge slachtoffers. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het misbruik heeft plaatsgevonden in een fase in het leven van de slachtoffers waarin sprake is van ontluikende seksualiteit, waarin de seksuele beleving en ervaring zich stapsgewijs op eigen tempo (verder) zouden moeten kunnen ontwikkelen. Naar de ervaring leert, hebben slachtoffers van dit soort delicten langdurig te lijden aan de ten gevolge van deze delicten opgelopen trauma's en de daardoor veroorzaakte emotionele schade. Het gebeurde vond bovendien plaats in de kelderbox van hun eigen flatgebouw, waar zij zich bij uitstek veilig hadden moeten kunnen voelen. Uit de twee ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt ook hoezeer het gebeurde ook thans, 15 jaar later, nog verstrekkende impact heeft op de slachtoffers. De gevolgen zijn voor hen in hoge mate traumatisch geweest en zijn dat in sommige opzichten nog steeds, zoals is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep. Het behoeft ten slotte geen betoog dat deze feiten gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen in de samenleving, maar ook gevoelens van onzekerheid en onveiligheid, met name bij vrouwen en meisjes en ouders van jonge dochters.
De verdachte heeft al die jaren gezwegen over zijn betrokkenheid bij de feiten, waardoor de slachtoffers ruim 15 jaar met angst hebben moeten leven, zeker omdat de verdachte tegen hen had gezegd dat hij wist waar ze woonden. Tot op heden heeft de verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte rapportages.
Uit de reclasseringsadviezen van 28 februari 2023 en 25 september 2023 volgt – kort en zakelijk weergegeven – dat er bij de verdachte sprake lijkt te zijn van zwakbegaafdheid en van een vermijdende coping. Gezien de ernst van de feiten en de daaruit voortvloeiende maatschappelijke impact acht de reclassering het geïndiceerd de verdachte langer te monitoren middels reclasseringstoezicht. In het meest recente reclasseringsadvies adviseert de reclassering om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten: meldplicht, contactverbod met de slachtoffers en begeleiding van Homerun Humanitas.
Het hof heeft naast de reclasseringsadviezen acht geslagen op het ten behoeve van de verdachte opgemaakte enkelvoudige pro Justitia rapportage van 8 juni 2023 door een psycholoog. Geconcludeerd wordt dat er bij de verdachte geen sprake is van een psychische stoornis, maar wel lijkt sprake te zijn van zwakbegaafdheid. Vanwege het ontbreken van een delictscenario kan geen duidelijk zicht verkregen worden of de zwakbegaafdheid een rol heeft gespeeld bij de tenlastegelegde gedragingen. Gezien de stellige ontkenning van verdachte kan geen delictscenario in kaart worden gebracht en kan slechts een beperkte inschatting worden gemaakt van het recidiverisico. Bij een afweging van de risico- en beschermende factoren wordt het recidiverisico als laag ingeschat. Omdat er geen sprake is van een psychische stoornis, wordt door de deskundige geen zorg geadviseerd en wordt er niet gesproken van een behandelnoodzaak. Geadviseerd wordt om de tenlastegelegde gedragingen volledig aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof neemt de conclusies van de psycholoog ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt die tot de zijne. De verdachte wordt aldus toerekeningsvatbaar geacht en wordt volledig verantwoordelijk gehouden voor de bewezenverklaarde gedragingen.
Op de bewezenverklaarde feiten kan - gelet op het voorgaande en met name gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten - niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf is rekening gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten. In strafverzwarende zin houdt het hof rekening met de minderjarigheid van de slachtoffers, de aard van de gedragingen van het bewezenverklaarde en de omstandigheid dat twee van de bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden onder bedreiging van een mes.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1] (Kelderbox)
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 7.060,26, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 7.060,26.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De inhoud van de vordering is door de verdediging niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde reis- en parkeerkosten geen rechtstreeks toegebrachte schade betreft als bedoeld in artikel 361, tweede lid, onder b Sv. De benadeelde partij is derhalve in haar vordering ter zake materiële schade niet-ontvankelijk.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag (groot € 7.000,-), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 7.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde onder 1 is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2](Kelderbox 2)
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 6.135,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 6.135,25.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De inhoud van de vordering is door de verdediging niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde reis- en parkeerkosten geen rechtstreeks toegebrachte schade betreft als bedoeld in artikel 361, tweede lid, onder b Sv. De benadeelde partij is derhalve in haar vordering ter zake materiële schade niet-ontvankelijk.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag (groot € 6.000,-), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer 2
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 6.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde onder 2 primair is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 3](Kelderbox 3)
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 3.420,94, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 3.420,94.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.920,94, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De inhoud van de vordering is door de verdediging niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat zij materiële schade heeft geleden ten bedrage van € 348,82 (zorgkosten) en € 305,80 (reis- en parkeerkosten in verband met bezoeken aan de psycholoog) en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen tot het genoemde bedrag van in totaal € 654,62, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
De (overige) gevorderde reis- en parkeerkosten betreft naar het oordeel van het hof geen rechtstreeks toegebrachte schade als bedoeld in artikel 361, tweede lid, onder b Sv, zodat de benadeelde partij voor dit (resterende) deel niet ontvankelijk is in haar vordering.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag (groot € 2.500,-), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 3.154,62 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde onder 3 is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3]
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat het openbaar ministerie ten aanzien van feit 4 niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep, behoeft het beslag geen beslissing meer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.000,00 (zevenduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.000,00 (zevenduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 70 (zeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 augustus 2010.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2]ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.000,00 (zesduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.000,00 (zesduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 september 2010.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3]ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.154,62 (drieduizend honderdvierenvijftig euro en tweeënzestig cent) bestaande uit € 654,62 (zeshonderdvierenvijftig euro en tweeënzestig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.154,62 (drieduizend honderdvierenvijftig euro en tweeënzestig cent) bestaande uit € 654,62 (zeshonderdvierenvijftig euro en tweeënzestig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 41 (eenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 september 2010.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts,
mr. K. Versteeg en mr. O.M. Harms, in bijzijn van de griffier mr. J. Toorens.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 april 2025.
mr. O.M. Harms is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.