ECLI:NL:GHDHA:2025:749

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
200.342.448/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over opheffing conservatoir beslag en herbegroting vordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen Aluminium & Chemie Rotterdam B.V. (Aluchemie) en RGS Groep B.V. (RGS). RGS had in opdracht van Aluchemie sloopwerkzaamheden verricht en maakte aanspraak op betaling van € 4.769.693,14, vermeerderd met rente en kosten. Ter verzekering van haar vordering had RGS conservatoir beslag gelegd op de activa van Aluchemie. Het kort geding was gericht op de opheffing van dit beslag. De voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam had geoordeeld dat drie van de vijf onderdelen van de vordering van RGS deugdelijk waren, en had de vordering herbegroot op € 5.017.065,09. Aluchemie ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met verschillende bezwaren tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering van RGS niet summierlijk ondeugdelijk was en dat de belangenafweging niet tot opheffing van het beslag leidde. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde Aluchemie in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.342.448/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/677534 / KG ZA 24-345
Arrest van 6 mei 2025
in de zaak van
Aluminium & Chemie Rotterdam B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
appellante,
advocaat: mr. J.M. Henriquez, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
RGS Groep B.V.,
gevestigd in Rijssen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.A. Plattel, kantoorhoudend in Arnhem.
Het hof zal partijen hierna noemen Aluchemie en RGS.

1.De zaak in het kort

1.1
RGS heeft in opdracht van Aluchemie sloopwerkzaamheden verricht. Zij maakt aanspraak op betaling van € 4.769.693,14, te vermeerderen met rente en kosten en heeft ter verzekering van verhaal van haar vordering conservatoir beslag gelegd ten laste van Aluchemie. Het gaat in dit kort geding om de vraag of het beslag moet worden opgeheven.
1.2
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat van de vijf onderdelen van de vordering van RGS er drie deugdelijk zijn en twee niet. Hij heeft de vordering van RGS daarom opnieuw begroot (met rente en kosten) op € 5.017.065,09.
1.3
Het hof komt in dit arrest tot hetzelfde oordeel als de voorzieningenrechter.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 10 juni 2024, waarmee Aluchemie in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2024;
  • het tussenarrest van 2 juli 2024, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is bevolen;
  • het zittingsblad van de mondelinge behandeling;
  • de memorie van grieven van Aluchemie, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van RGS, met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Aluchemie was actief in de productie en verkoop van koolstofanoden voor aluminiumproductie. De fabriek van Aluchemie op het terrein aan de Oude Maasweg 80 te Botlek Rotterdam is vanaf 31 december 2021 gesloten.
3.2
RGS is een sloopbedrijf van onroerende zaken.
3.3
Op 10 mei 2022 hebben Aluchemie en RGS een aannemingsovereenkomst gesloten voor de demontage, reiniging, sloop en recycling van de fabriek van Aluchemie. De overeenkomst bepaalt onder meer:
“Art. 2 Opdracht, Werk, prijs, datum van oplevering
(…)
4. Met inachtneming van het bepaalde in § 3 lid 9 UAV-GC 2005, betaalt de Opdrachtnemer voor de realisatie van het Werk aan de Opdrachtgever (…) een totaalbedrag van:
EUR: 500.000,- exclusief BTW (zegge: vijfhonderdduizend euro)
(…)
Opdrachtnemer verwacht dat van het bedrag van EUR 500.000 een bedrag van EUR 150.000, exclusief BTW (zegge: honderdvijftigduizend euro) gemoeid zal zijn met eventueel nader moeten afvoeren van afvalstoffen en bijbehorende reiniging-/handlingskosten door Opdrachtnemer, waarbij als volgt is overeengekomen:
• Opdrachtnemer geeft aan Opdrachtgever volledige inzage in de kosten die Opdrachtnemer heeft moeten maken voor het eventueel nader moeten afvoeren van afvalstoffen en bijbehorende reiniging-/handlingskosten door Opdrachtnemer:
• Indien de kosten van Opdrachtnemer, gemoeid met het eventueel nader moeten afvoeren van afvalstoffen, minder bedragen dan EUR 150.000,-, betaalt Opdrachtnemer aan Opdrachtgever (bovenop de Prijs) het verschil tussen de werkelijk gemaakte (lagere) kosten en het bedrag van EUR 150.000,-, zonder opschorting of verrekening.
Met betrekking tot de Prijs geldt verder als volgt:
• De Ontwerp- en Uitvoeringswerkzaamheden worden door Opdrachtnemer verricht tegen een vaste Prijs, die niet mag worden aangepast, anders dan in de bij de Vraagspecificatie gevoegde Annex VII opgenomen 'exceptionele omstandigheden'.
(…)
• Verschillen in afmetingen of in de toestand van bestaande werken en terreinen geven geen recht tot verrekening en leiden niet tot aanpassing van de Prijs, tenzij de verschillen van zodanige aard zijn dat de gevolgen daarvan redelijkerwijs niet voor rekening van opdrachtnemer dienen te blijven.
• Kostenstijgingen en -dalingen voor materiaal en materieel liggen in de risicosfeer van Opdrachtnemer. Art. 7:753 BW wordt hierbij contractueel uitgesloten. § 44 lid 1 sub c UAV-GC 2005, wordt hierbij contractueel uitgesloten.
• Opdrachtnemer zal verklaren kennis te hebben genomen van alle informatie die de Opdrachtgever heeft verstrekt en dat het Project ook niet anderszins aanleiding geeft tot het doen van een beroep op art. 6:258 BW dan wel vergelijkbare aanspraken op grond van de UAV-GC 2005.
• Opdrachtnemer wordt eigenaar van alle vrijkomende (sloop)materialen. De opbrengsten uit reststromen en vrijgekomen materialen komen volledig toe aan Opdrachtnemer.
(…)
6. Het Werk dient met inachtneming van de in een bij de Vraagspecificatie gevoegde annex opgenomen planning door de Opdrachtnemer te worden gerealiseerd, en wel zodanig dat het conform het bepaalde in § 24 UAV-GC 2005 gereed is voor aanvaarding door de Opdrachtgever binnen 60 (zestig) werkweken nadat Opdrachtgever de eerste voor het Project benodigde (sloop)vergunning(en) heeft verkregen van de daartoe bevoegde autoriteit. Deze datum van oplevering wordt door Partijen aangemerkt als de in de Basisovereenkomst vastgelegde uiterste datum van oplevering en betreft een fatale termijn. Dit zal niet gelden voor onderdelen welke uitgesteld kunnen worden door stikstofbeperkingen en voor stagnatie welke veroorzaakt is buiten invloedsfeer van Opdrachtnemer.”
3.4
Bij de overeenkomst zijn meerdere annexen gevoegd. Annex VII bepaalt het volgende:
“§ 1 Algemeen
1. Opdrachtnemer is niet gerechtigd tot verrekening.
2. De Ontwerp- en Uitvoeringswerkzaamheden worden door Opdrachtnemer verricht tegen een vaste Prijs die niet kan worden aangepast, anders dan in de situatie waarin sprake is van de volgende 'exceptionele' omstandigheden en met inachtneming van lid 3: indien met het eventueel nader moeten afvoeren van afvalstoffen en bijbehorende reiniging/handlingskosten door Opdrachtnemer.
a. door Opdrachtnemer een bedrag van meer EUR 150.000,- exclusief BTW (zegge: honderdvijftigduizend euro) gemoeid is;
en/of
b. indien blijkt dat een van de gebouwen - anders dan overeengekomen - niet door RGS hoeft te worden gesloopt;
3. Indien Opdrachtnemer in het geval van de in lid 2 sub a. en b. bedoelde omstandigheden meent aanspraak te kunnen maken op vergoeding van de eventuele kosten, dan treden Partijen hierover op verzoek van Opdrachtnemer met elkaar in overleg, maar niet eerder dan dat Opdrachtnemer hiervan i. aan Opdrachtgever tijdig schriftelijke mededeling heeft gedaan en ii. onder vermelding en nadere onderbouwing van de consequenties (in tijd en kosten) die bedoelde omstandigheden voor Opdrachtnemer tot gevolg zouden hebben. Met betrekking tot de in lid 2 sub a. bedoelde omstandigheid geldt dat Opdrachtnemer aan Opdrachtgever volledige inzage geeft in de kosten die Opdrachtnemer heeft moeten maken voor het eventueel nader moeten afvoeren van afvalstoffen en bijbehorende reiniging-/handlingskosten door opdrachtnemer.”
3.5
Annex XII bevat aanpassingen op de toepasselijke UAV-GC. Daarin wordt par. 44 lid 1 sub b UAV-GC 2005 als volgt aangepast:
“Behoudens het bepaalde in § 45 heeft de Opdrachtnemer uitsluitend recht op kostenvergoeding en/of termijnsverlenging indien: (….)
(b) de Opdrachtnemer aantoont dat de kosten en/of vertraging hun oorzaak vinden in een omstandigheid waarvoor de Opdrachtgever krachtens de Overeenkomst verantwoordelijk is en waartegen de Opdrachtnemer niet behoefde te waarschuwen gelet op diens in artikel 3.5 van deze Overeenkomst vastgelegde waarschuwingsplicht.”
3.6
RGS heeft haar werkzaamheden op 27 december 2023 afgerond en het terrein aan Aluchemie opgeleverd.
3.7
RGS heeft ingenieursbureau Aveco de Bondt ingeschakeld om het proces en (de oorzaken van) schade te laten onderzoeken. Aveco de Bondt heeft op 12 februari 2024 een rapport uitgebracht.
3.8
Op verzoek van RGS heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam op 29 maart 2024 verlof verleend om ten laste van Aluchemie conservatoir derdenbeslag te leggen onder de Deutsche Bank A.G. (hierna: Deutsche Bank). De vordering van RGS op Aluchemie is daarbij begroot op € 5.346.515,97. Daarnaast is bepaald dat dat beslag repeterend mag zijn (4 maal in 60 dagen).
3.9
RGS heeft op 5 en 24 april 2024 ten laste van Aluchemie beslag onder de Deutsche Bank laten leggen.
3.1
Aluchemie heeft het onderzoek van Aveco de Bondt laten beoordelen door Driver Trett. Op 28 april 2024 heeft Driver Trett naar aanleiding daarvan een memo opgesteld.
3.11
Op 4 juli 2024 heeft Diales, dat is de nieuwe naam van Driver Trett, een aanvullend rapport opgesteld.
3.12
RGS heeft op 18 april 2024 een Memorie van Eis tegen Aluchemie ingediend bij de Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen. Op 18 juli 2024 heeft Aluchemie een memorie van antwoord, tevens eis in reconventie ingediend.

4.Procedure bij de voorzieningenrechter

4.1
Aluchemie heeft RGS gedagvaard en gevorderd, samengevat,
primair:
1) de op 5 en 25 april 2024 ten laste van Aluchemie gelegde beslagen op te heffen dan wel RGS te gebieden om binnen 24 uur na betekening van het vonnis deze beslagen op te heffen, op straffe van een dwangsom;
2) te bepalen dat indien de beslagen niet worden opgeheven en het maximum van de dwangsom is bereikt, dit vonnis in de plaats treedt van de instemmende wilsverklaring van RGS voor de medewerking aan de intrekking van het beslag;
subsidair:
3) het bedrag waarvoor het beslagverlof is verleend te verlagen tot een bedrag van € 1.150.000,00;
zowel primair als subsidiair:
4) RGS te verbieden om nieuwe beslagen te leggen ten laste van Aluchemie (waaronder ook de beslagen die op grond van het reeds op 29 maart 2024 verkregen verlof, nog gelegd kunnen worden) voor vorderingen uit of in verband met de overeenkomst totdat in een arbitrage bij de Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen een vonnis is gewezen dat in kracht van gewijsde is gegaan en waarin de vorderingen van RGS worden toegewezen, op straffe van een dwangsom;
5) RGS te gebieden om bij een nieuw verzoek om beslagverlof melding te maken van dit vonnis en dit vonnis en de dagvaarding van Aluchemie te overleggen;
6) RGS te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering tot zekerheid waarvoor RGS ten laste van Aluchemie conservatoir derdenbeslag heeft laten leggen herbegroot op € 5.017.065,09 met inbegrip van rente en kosten. Verder heeft hij RGS bevolen om bij een nieuw verzoek om ten laste van Aluchemie beslag te leggen melding te maken van het vonnis en het vonnis en de inleidende dagvaarding van Aluchemie te overleggen. Aluchemie is in de proceskosten veroordeeld en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
Aluchemie is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij heeft verschillende bezwaren tegen het vonnis aangevoerd. In hoger beroep vordert Aluchemie (samengevat weergegeven) het volgende.
primair:
a) vernietiging van het bestreden vonnis en opheffing van de gelegde beslagen, danwel een bevel aan RGS om de beslagen op te heffen, op straffe van een dwangsom;
subsidiair:
b) vernietiging van het bestreden vonnis en herbegroting van de vordering waarvoor beslag is gelegd tot € 1.150.000,- dan wel een ander bedrag dat het hof geraden acht, alsmede een bevel aan RGS om het beslag te verlagen tot het door het hof vastgestelde bedrag, op straffe van een dwangsom;
meer subsidiair:
c) een bevel aan RGS om het beslag binnen 24 uur na betekening van het arrest te verlagen naar € 5.017.065,09, op straffe van een dwangsom;
zowel primair als subsidiair als meer subsidiair:
d) een bevel aan RGS om een instructie te geven aan Deutsche Bank tot opheffing van het beslag, dan wel verlaging daarvan, tot het door de voorzieningenrechter of het hof bepaalde bedrag, op straffe van een dwangsom;
e) te bepalen dat indien het conservatoire beslag door RGS niet wordt opgeheven en/of verlaagd naar het door de voorzieningenrechter of het hof begrote bedrag en het maximum van de dwangsom is bereikt, het vonnis (naar het hof begrijpt: dit arrest) in de plaats treedt van de instemmende wilsverklaring van RGS voor de medewerking aan de intrekking van het beslag op grond van art. 3:300 lid 2 BW;
f) een verbod aan RGS om nieuwe conservatoire beslagen te leggen totdat in de procedure bij de Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen een vonnis is gewezen;
g) een bevel aan RGS om bij een nieuw verzoek om ten laste van Aluchemie beslag te leggen melding te maken van dit arrest en de inleidende dagvaarding;
h) veroordeling van RGS in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

6.Beoordeling in hoger beroep

Inleiding

6.1
Grief 1 van Aluchemie is gericht tegen een datum in de feitenvaststelling in het bestreden vonnis. Met die grief is hiervoor rekening gehouden, zodat deze verder onbesproken kan blijven.
6.2
Bij de verdere beoordeling van de grieven stelt het hof het volgende voorop. Volgens art. 705 lid 2 Rv, dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, met inachtneming van de beperkingen van de kort geding procedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De kort geding rechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd.
6.3
Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen. In dit verband verdient opmerking dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken.
6.4
Het in het kader van een zodanige afweging gegeven oordeel van de kort geding rechter omtrent de vraag of de vordering waarvoor het beslag is gelegd, deugdelijk of ondeugdelijk is, is niet meer dan een voorlopig oordeel en voor de motivering ervan gelden dan ook minder strenge eisen dan moeten worden gesteld aan de motivering van de beslissing in de bodemprocedure. [1]
6.5
Op grond van het bepaalde in artikel 700 lid 2 Rv stelt de voorzieningenrechter in het geval van een geldvordering het bedrag vast waarvoor het verlof wordt verleend. Deze begroting van de vordering heeft uitsluitend ten doel het bedrag te bepalen waarvoor de schuldenaar zekerheid kan stellen teneinde opheffing van het conservatoire beslag te verkrijgen. De begroting betekent niet dat de schuldeiser slechts beslag mag leggen op goederen van de beslagdebiteur met een waarde tot het beloop van het begrote bedrag. Een herbegroting van het bedrag door de voorzieningenrechter betekent dus ook niet dat het beslag gedeeltelijk moet worden opgeheven. Grief VI gaat van een ander, onjuist, uitgangspunt uit en faalt reeds daarom.
6.6
In het beslagexploot heeft RGS vijf vorderingen op Aluchemie naar voren gebracht, namelijk:
I. Afvoer afvalstoffen € 1.524.244,42
II. Langere uitvoeringsperiode € 1.316.397,32
III. Gemiste opbrengsten € 1.642.572,38
IV. Meerwerk depots € 190.993,98
V. Regiekosten RGR’s € 95.485,04
6.7
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen IV en V summierlijk ondeugdelijk zijn. Die vorderingen zijn in hoger beroep niet meer aan de orde. Ten aanzien van de overige vorderingen zal het hof hierna beoordelen of, tegen de achtergrond van het hiervoor geschetste kader, het beslag moet worden opgeheven.
Vordering I, afvoer afvalstoffen
6.8
De vordering die RGS pretendeert te hebben met betrekking tot de afvoer van (extra) afvalstoffen, is gebaseerd op Annex VII bij de overeenkomst. In § 1, lid 2 is opgenomen dat het werk wordt uitgevoerd voor een vaste prijs die niet kan worden aangepast, tenzij sprake is van ‘exceptionele’ omstandigheden. Als exceptionele omstandigheid is gespecificeerd het geval waarin ‘met het eventueel nader moeten afvoeren van afvalstoffen en bijbehorende reinigings/handlingskosten door opdrachtnemer een bedrag van meer (dan) EUR 150.000,- exclusief BTW (…) gemoeid is.’ In lid 3 is omschreven dat over een eventuele aanspraak van opdrachtnemer overleg moet plaatsvinden nadat de opdrachtnemer tijdig aan opdrachtgever mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er nadere kosten zijn gemaakt, onder vermelding en met een nadere onderbouwing van de consequenties (in tijd en kosten) daarvan.
6.9
Aluchemie betoogt met grief II onder meer dat RGS slechts aanspraak kan maken op een nadere betaling indien voldaan is aan de in lid 3 genoemde voorwaarden, indien vaststaat dat het gaat om
extrakosten en indien RGS kan aantonen dat het gaat om afvalstoffen.
6.1
Het hof is voorshands van oordeel dat partijen weliswaar in lid 3 een regeling hebben afgesproken die ertoe strekt dat overleg moet plaatsvinden over eventuele extra kosten voor het afvoeren van afvalstoffen, maar dat de plicht om die extra kosten te vergoeden, niet afhankelijk is van de instemming van Aluchemie met die kosten. Een andere uitleg zou ertoe kunnen leiden dat Aluchemie het zelf in de hand heeft of zij gehouden is extra kosten te vergoeden die RGS bij de uitvoering van het werk heeft gemaakt. Het hof sluit niet uit dat partijen hebben beoogd af te spreken dat voorafgaand aan het maken van extra kosten overleg plaatsvindt over de noodzaak daarvan en over eventuele alternatieven, maar binnen de kaders van dit opheffingskortgeding leidt dat niet tot de conclusie dat de vordering van RGS op dit punt summierlijk ondeugdelijk is.
6.11
Met betrekking tot de hoogte van de kosten heeft de voorzieningenrechter overwogen dat RGS met het rapport van Aveco de Bondt en de als productie 8 overgelegde facturen haar vordering summierlijk heeft aangetoond. Met grief III voert Aluchemie aan dat het afvoeren van afvalstoffen ‘onderdeel uitmaakt van de scope van RGS’ en dat RGS daarom alleen aanspraak kan maken op de extra kosten die zij heeft moeten maken ten opzichte van de overeengekomen scope. Aluchemie somt in haar toelichting op grief III zeven eisen op waaraan volgens haar moet zijn voldaan voordat RGS aanspraak kan maken op betaling van extra kosten.
6.12
Beoordeling van die zeven door Aluchemie opgeworpen punten vereist feitelijk een beoordeling van de vordering van RGS ten gronde. Daarvoor dient dit opheffingskortgeding niet. Het is aan Aluchemie om binnen de grenzen van dit kort geding aan te tonen dat de vordering summierlijk ondeugdelijk is. Dat betekent dat met een zekere evidentie duidelijk moet zijn dat er geen grond is voor de vordering. Wanneer een oordeel wordt gevraagd, en discussie wordt gevoerd, over een dergelijk aantal geschilpunten kan al niet worden gezegd dat er een dergelijke evidentie bestaat.
6.13
Datzelfde geldt in zekere zin voor de kritiek die Aluchemie (en haar deskundige Driver Trett) heeft op het rapport van Aveco de Bondt. Beoordeling van die kritiek vereist opnieuw feitelijk een beoordeling van de zaak ten gronde. Wanneer twee door partijen ingeschakelde deskundigen van mening verschillen over een bepaald vraagstuk, volgt daar in ieder geval niet uit dat een vordering summierlijk ondeugdelijk is. Er is dan vooral een verdere discussie nodig over de gegrondheid van de vordering.
6.14
Het hof onderschrijft daarom op dit moment het oordeel van de voorzieningenrechter dat RGS met het rapport van Aveco de Bondt en de facturen die als productie 8 zijn overgelegd haar vordering in ieder geval van een zo voldoende onderbouwing heeft voorzien dat deze niet summierlijk ondeugdelijk kan worden geacht.
6.15
De grieven II en III falen daarom.
Vordering II, langere uitvoeringsperiode
6.16
Met betrekking tot de kosten in verband met een langere uitvoeringsperiode stelt het hof vast dat in artikel 2 lid 6 van de Overeenkomst is opgenomen dat het werk binnen 60 werkweken nadat de eerste sloopvergunning is verkregen, dient te zijn gerealiseerd. In Annex XII (waarin § 44 van de UAV-GC 2005 is aangepast) is bepaald dat de opdrachtnemer aanspraak kan maken op een kostenvergoeding en/of een termijnverlenging indien de opdrachtnemer aantoont dat – samengevat – de kosten en de vertraging hun oorzaak vinden in een omstandigheid waarvoor de opdrachtgever krachtens de overeenkomst verantwoordelijk is.
6.17
In het beslagrekest heeft RGS de voorgeschiedenis geschetst van de e-mail van 17 februari 2023. Daaruit volgt dat RGS heeft verzocht de termijn van 60 weken te verlengen naar 80 weken. Daarop is het tijdschema aangepast en heeft Aluchemie in de e-mail van 17 februari 2023 een aangepast tijdschema gestuurd en aangekondigd dat dit is opgeslagen bij de contractstukken. Het hof acht dit, met de voorzieningenrechter, een belangrijke aanwijzing dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de aanpassing van het tijdschema. Anders dan Aluchemie stelt, is een dergelijke aanpassing niet vrijblijvend, maar kan dit binnen de systematiek van de overeenkomst consequenties hebben voor de kosten die door Aluchemie moeten worden gedragen. In ieder geval kan tegen deze achtergrond niet worden gezegd dat de vordering op dit punt summierlijk ondeugdelijk is.
6.18
Omdat uit de correspondentie die kennelijk vooraf is gegaan aan de e-mail van 17 februari 2023 is af te leiden dat RGS heeft gevraagd om een termijnverlenging, staat het feit dat bij het vaststellen van de fatale termijn een uitzondering is gemaakt voor werkzaamheden die konden worden uitgesteld vanwege de stikstofbeperkingen, aan het voorgaande niet in de weg.
6.19
Het hof stelt verder vast dat partijen voor hun standpunt ieder bevestiging zoeken in rapporten die in hun opdracht zijn opgesteld. Het voert te ver om binnen de kaders van dit opheffingskortgeding te bepalen wie van (de deskundigen van) partijen het gelijk aan zijn zijde heeft. Dat er discussie mogelijk is, betekent immers niet dat een vordering summierlijk ondeugdelijk is.
6.2
Grief IV faalt daarom.
Vordering III, gemiste opbrengsten
6.21
Gelet op het oordeel over de vorderingen I en II zal het hof het beslag niet opheffen. Zoals hiervoor (achter 6.5) is opgemerkt heeft een herbegroting van de vordering geen consequenties voor het beslag, maar heeft het slechts gevolgen voor de zekerheid die moet worden aangeboden ter opheffing van het beslag. Aluchemie heeft niet gesteld dat zij thans passende zekerheid wil bieden voor de vordering van RGS om het beslag te (doen) beëindigen. In zoverre bestaat, na hetgeen hiervoor is overwogen, geen belang meer bij een beoordeling van de deugdelijkheid van vordering III.
6.22
Het hof overweegt evenwel ten overvloede dat het het oordeel van de voorzieningenrechter onderschrijft dat vordering III de minst sterke vordering is. Helemaal zonder grond is hij voorshands niet. Weliswaar is in artikel 2 lid 4 van de overeenkomst een regeling opgenomen over kostenstijgingen en -dalingen die pleit voor het standpunt van Aluchemie, maar nu hiervoor is geoordeeld dat voorshands moet worden geoordeeld dat de vordering met betrekking tot de termijnverlenging niet zonder grond is, is voor het standpunt van RGS dat opbrengsten die zij heeft gemist door die termijnverlenging ook voor rekening van Aluchemie moeten komen, ook iets te zeggen. Het hof onderschrijft daarom hetgeen de voorzieningenrechter daarover heeft overwogen.
6.23
Dat de door partijen ingeschakelde deskundigen tot tegengestelde conclusies komen doet hieraan niet af. De uiteindelijke beoordeling van deze vordering moet plaatsvinden door de Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen. Grief V faalt daarom.
Belangenafweging
6.24
De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 4.20 van het vonnis gemotiveerd waarom een belangenafweging niet tot opheffing van het beslag moet leiden. Hij heeft onder meer overwogen dat niet is gebleken dat RGS haar vordering kan verhalen op de door de aandeelhouders van Aluchemie geboden zekerheid, en dat onzeker is of het bedrag van € 10 miljoen voldoende is om de vordering te dekken. Met grief VII voert Aluchemie aan dat de belangenafweging in haar voordeel moet uitvallen. Ook in hoger beroep maakt zij echter niet duidelijk hoe het feit dat de aandeelhouders van Aluchemie ‘te allen tijde zullen instaan voor betaling van eventuele vorderingen van RGS’ voor RGS een verhaalsmogelijkheid biedt. Die aandeelhouders zijn in dit geding immers geen partij en een verhaal op aandeelhouders voor een vordering op een dochtermaatschappij is zonder een garantie van die aandeelhouders zelf, niet mogelijk. Grief VII faalt reeds daarom.
De gewijzigde vorderingen in hoger beroep
6.25
De in hoger beroep nieuw geformuleerde vorderingen die ertoe strekken dat het gelegde beslag gedeeltelijk wordt opgeheven, of dat een daartoe strekkende instructie aan Deutsche Bank wordt gegeven, kunnen niet worden toegewezen omdat zij er ten onrechte vanuit gaan dat een herbegroting van de vordering door de rechter moet leiden tot een (gedeeltelijke) opheffing van het beslag door de beslaglegger. Voor zover Aluchemie vindt dat Deutsche Bank op de hoogte moet worden gesteld van het vonnis van de voorzieningenrechter, is zij daarvoor niet afhankelijk van RGS.
6.26
De vordering die ertoe strekt dat het RGS wordt bevolen opnieuw beslag te leggen is niet zelfstandig onderbouwd en is, nu de grieven falen, niet toewijsbaar.
6.27
Bij de vordering die ertoe strekt dat het Aluchemie wordt bevolen om, wanneer zij opnieuw verlof vraagt om beslag te leggen, melding te maken van het vonnis van de voorzieningenrechter en de dagvaarding en het vonnis te overleggen bestaat geen belang, aangezien de voorzieningenrechter deze vordering al heeft toegewezen.
Bewijs
6.28
Het hof passeert het bewijsaanbod van Aluchemie omdat er binnen de kaders van dit kort geding geen ruimte is voor bewijslevering.
Conclusie en proceskosten
6.29
De conclusie is dat het hoger beroep van Aluchemie niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen en de gewijzigde vorderingen afwijzen. Grief VIII, die betrekking heeft op de proceskosten in eerste aanleg, faalt in het verlengde daarvan. Het hof zal Aluchemie als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.1
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 13.124,-
salaris advocaat € 6.217,- (1 punt × tarief VI II)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 19.519,-

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2024;
  • wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
  • veroordeelt Aluchemie in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van RGS tot op heden begroot op € 19.519,-;
  • bepaalt dat als Aluchemie niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, RGS de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, M.E. Honée en R.S. Le Poole en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105,