ECLI:NL:GHDHA:2025:761

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
22-002043-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling bij zelfscankassa na beoordeling van camerabeelden en context

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voor mishandeling van een beveiliger bij een zelfscankassa. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde geweldshandelingen, met uitzondering van het trekken aan de haren van de beveiliger.

Het hof heeft de camerabeelden bekeken en vastgesteld dat de verdachte niet met kracht de beveiliger bij de keel heeft vastgepakt of haar heeft geslagen, zoals in de tenlastelegging was opgenomen. De beelden toonden aan dat de verdachte in een worsteling met de beveiliger was geraakt, maar het hof kon niet vaststellen dat de verdachte opzet had op het toebrengen van letsel of pijn. De context van de situatie, waarin de verdachte in paniek raakte toen hij werd vastgepakt, speelde een belangrijke rol in de beslissing van het hof.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan de beschuldigingen. De benadeelde partij, de beveiliger, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de kosten van de verdediging voor de benadeelde partij op nihil begroot.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002043-24
Parketnummer: 10-023581-23
Datum uitspraak: 23 april 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 11 juni 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2022 te Rotterdam
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- ( met kracht) bij de keel vast te pakken,
- aan de haren te trekken,
- meerdere malen, althans eenmaal op/tegen het hoofd, althans in het gezicht te slaan en/of
- meerdere malen, althans eenmaal op/tegen het bovenlichaam te slaan.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van de onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde gedraging zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Voor de overige tenlastegelegde gedragingen acht de advocaat-generaal geen wettig bewijs aanwezig.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen, dient te worden bezien of in het dossier voldoende (overtuigend) steunbewijs voorhanden is voor de aangifte. Naast foto’s van het letsel van aangeefster, bevinden zich camerabeelden in het dossier. Het hof heeft die camerabeelden op de terechtzitting in hoger beroep afgespeeld en daarop het volgende waargenomen.
De verdachte loopt met zijn boodschappen in de hand naar de poortjes. Aangeefster spreekt hem aan. De verdachte zegt iets tegen haar, scant zijn bon en loopt door het geopende poortje. Aangeefster pakt hem vast. De verdachte probeert zich aan haar greep te onttrekken door een aantal keren zijn arm omhoog te bewegen. Aangeefster laat de verdachte niet los. Ze komen samen weer terug het winkelgedeelte in waar een worsteling tussen hen ontstaat. Tijdens die worsteling trekt de verdachte aangeefster aan haar haren. Kort daarna worden zij door collega’s van aangeefster uit elkaar gehaald.
Evenals de advocaat-generaal en de verdediging heeft het hof op de camerabeelden niet waargenomen dat de verdachte aangeefster (met kracht) bij haar keel heeft vastgepakt, haar op/tegen het hoofd of in het gezicht heeft geslagen en/of aangeefster op/tegen het bovenlichaam heeft geslagen, zoals is ten laste gelegd onder het eerste, derde en vierde gedachtestreepje. De camerabeelden bieden in zoverre geen steun aan de aangifte. Naar het oordeel van het hof kunnen de foto’s van het letsel evenmin dienen als steunbewijs, omdat niet kan worden uitgesloten dat het letsel (onbedoeld) is ontstaan tijdens de worsteling. Het op de foto’s zichtbare letsel lijkt overigens ook eerder op schaaf- of krasletsel dan op letsel ten gevolge van klappen of stompen.
Aan het voorgaande verbindt het hof de conclusie dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder het eerste, derde en vierde gedachtestreepje tenlastegelegde gedragingen.
Het hof heeft op de camerabeelden zoals gezegd wél waargenomen dat de verdachte aangeefster aan haar haren heeft getrokken. Het is een feit van algemene bekendheid dat het trekken aan haren letsel en/of pijn kan veroorzaken. Het is echter de vraag of de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van letsel en/of pijn heeft gehad, hetgeen is vereist om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde strafbare gedraging, te weten mishandeling, te kunnen komen. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend gelet op de context waarin de gedraging heeft plaatsgevonden. Op de camerabeelden is namelijk te zien dat het eerste fysieke contact tussen aangeefster en de verdachte van aangeefster is uitgegaan. Het hof ziet evenwel niet in op grond waarvan zij daartoe bevoegd was, nu uit het dossier niet blijkt dat op dat moment jegens de verdachte een redelijk vermoeden bestond dat hij zich schuldig had gemaakt aan diefstal of enig ander strafbaar feit. De verdachte heeft verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij mocht doorlopen, omdat hij betaald had en daarvan een bon had. Toen hij plotseling werd vastgepakt, raakte hij naar eigen zeggen in paniek, waardoor hij zichzelf niet meer in de hand had. Daarbij heeft zijn autisme een rol gespeeld, zo stelt hij. Hij heeft vervolgens geprobeerd los te komen uit de greep van aangeefster en haar daarbij tijdens een worsteling aan haar haren getrokken.
Gelet op de specifieke context waarin het trekken aan de haren heeft plaatsgevonden, kan het hof niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte daarbij opzet op het toebrengen van letsel en/of pijn heeft gehad dan wel dat hij de kans daarop op dat moment bewust heeft aanvaard.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van in totaal € 2.221,91, bestaande uit een bedrag van € 1.621,91 aan materiële schade en een bedrag van € 600,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.871,91, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd.
Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, als voorzitter, mr. G.C. Haverkate en
mr. J.P.L.M. Remmerswaal, leden, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 april 2025.