ECLI:NL:GHDHA:2025:765

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
22-002315-24.a
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot dwang en het opzettelijk vervaardigen van een afbeelding van seksuele aard

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot dwang en het opzettelijk vervaardigen van een afbeelding van seksuele aard. De verdachte heeft zonder toestemming van de aangeefster een video gemaakt waarop zij hem oraal bevredigt. Vervolgens heeft hij geprobeerd haar te dwingen om hem geld te betalen voor het verwijderen van deze video. Het hof oordeelde dat het weigeren om onrechtmatig verkregen beeldmateriaal te verwijderen, om zo een ander te dwingen tot betaling, een feitelijkheid oplevert als bedoeld in artikel 284 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de immateriële schadevergoeding werd vastgesteld op € 1.000,-. Het hof overwoog dat de verdachte inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster en dat zijn handelen ernstige gevolgen voor haar heeft gehad. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar zijn strafbaarheid werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de ernst van de normschendingen en de impact op de benadeelde partij.

Uitspraak

PROMIS

Rolnummer: 22-002315-24
Parketnummer: 10-068764-24
Datum uitspraak: 23 april 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats],
adres opgegeven door de verdachte op de terechtzitting: [door verdachte opgegeven adres], [door verdachte opgegeven woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 12 januari 2024 tot en met 7 februari 2024, te Rotterdam,
ter uitvoering van het hem voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer] door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het betalen van een
geldbedrag door die [slachtoffer] een video van seksuele aard te sturen en daarbij de volgende berichten te sturen:
- " betalen",
- " dan verwijder ik t",
- " druk doe je",
- " neejoh heb t verwijderd",
- " je bent druk he",
- " oh je gaat niet reageren",
- " jammer dat je te druk bent" en/of
- " zou maar ff reageren heb je filmpjes nog steeds"
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 12 januari 2024 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon,
[slachtoffer], een afbeelding van seksuele aard, te weten een video, waarop te zien is dat die [slachtoffer] de verdachte oraal bevredigd heeft vervaardigd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 12 januari 2024 tot en met 7 februari 2024, te Rotterdam,
ter uitvoering van het
doorhem voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer], door
geweld ofenige
anderefeitelijkheid
en/of door bedreiging met geweld of enige feitelijkheidgericht tegen die [slachtoffer] wederrechtelijk
heeft gedwongente dwingeniets te doen,
niet te doen en/of te dulden,te weten het betalen van een geldbedrag,
doordie [slachtoffer] een video van seksuele aard
te sturenheeft gestuurden daarbij de volgende berichten
te sturenheeft gestuurd:
- " betalen",
- " dan verwijder ik t",
- "druk doe je",
- "neejoh heb t verwijderd",
- "je bent druk he",
- " oh je gaat niet reageren",
- " jammer dat je te druk bent" en
/of
- " zou maar ff reageren heb je filmpjes nog steeds"
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks12 januari 2024 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon,
[slachtoffer], een afbeelding van seksuele aard, te weten een video, waarop te zien is dat die [slachtoffer] de verdachte oraal bevredig
td,heeft vervaardigd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot een bewezenverklaring.
Het hof overweegt daartoe als volgt. [1]
Feiten en omstandigheden
Op 12 januari 2024 had aangeefster
[slachtoffer] (hierna: aangeefster) in een kamer van een hotel in Rotterdam met twee mannen vrijwillig seksueel contact. Met man 1 had zij nog een tweede keer seks, nadat man 2 was gaan douchen. Na de seks vroeg man 1 aangeefster vrij dwingend of zij hem haar telefoonnummer wilde geven, wat zij na enige aarzeling deed. Nog diezelfde dag om 05.26 uur kreeg aangeefster een WhatsApp-bericht van de gebruiker van een voor haar onbekend telefoonnummer, te weten het telefoonnummer [telefoonnummer]. De afzender had de naam [verdachte]. Haar werd gevraagd of zij al sliep. Om 11.06 uur antwoordde zij dat zij al sliep. Om 12.25 uur kreeg aangeefster een videobestand toegezonden. Het was een video van 3.48 minuten. Zij opende het videobestand en zag zichzelf terwijl zij seks had met man 1. Man 1 was zelf niet (het hof begrijpt: herkenbaar) in beeld. Aangeefster schrok hiervan. Zij liet aan man 1 weten dat zij daarvoor geen toestemming had gegeven en dat zij niet wist dat hij haar had gefilmd. Zij vroeg hem het filmpje direct te verwijderen. Vervolgens vroeg zij om bevestiging daarvan. Om 12.40 uur reageerde man 1 met: ‘Betalen’. Om 12.41 uur kwam het bericht: ‘Dan verwijder ik t’. Daarop heeft aangeefster niet gereageerd. Zij deed aangifte omdat man 1 haar zonder haar toestemming
heeft gefilmd en haar daarna heeft geprobeerd af te persen. [2]
Aangeefster heeft op 7 februari 2024 het laatste bericht van man 1 ontvangen. Aangeefster heeft het videobestand ter beschikking gesteld van de politie. [3]
Aangeefster heeft bij haar aangifte het WhatsApp-gesprek tussen haar en [verdachte]/man 1 met de politie gedeeld. Daarin stond onder meer het volgende:
[12-01-2024 05:33:13] [verdachte]: [verdachte] is een contact.
[12-01-2024 05:26:08] [verdachte]: Je slaapt al
[12-01-2024 05:26:11] [verdachte]: ?
[12-01-2024 11:06:07] [slachtoffer]: Ja ik sliep al idd
[12-01-2024 12:25:24] [verdachte]: video weggelaten
[12-01-2024 12:39:01] [slachtoffer]: Ik wist niet dat je me had gefilmd. Vind ik niet fijn en heb ik ook geen toestemming voor gegeven. Ik wil dat je alle beeldmateriaal verwijderd. Kan je me dat bevestigen?
[12-01-2024 12:40:47] [verdachte]: Betalen
[12-01-2024 12:41:34] [verdachte]: Dan verwijder ik t
[20-01-2024 13:24:34] [verdachte]: Oh je gaat niet reageren
[22-01-2024 13:57:29] [verdachte]: ?
[27-01-2024 05:07:16] [verdachte]: Jammer dat je te druk bent
[07-02-2024 09:42:28] [verdachte]: Zou maar ff reageren heb je filmpjes nog steeds." [4]
Op het door aangeefster aangeleverde videofragment was te zien dat een vrouw een man oraal aan het bevredigen was. Bij de video was audio aanwezig. [5]
De destijds in Rotterdam woonachtige verdachte heeft op 27 februari 2024 tegenover de politie verklaard dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer]. Hij heeft bekend op 12 januari 2024 aan aangeefster een videofragment te hebben gestuurd waarop was te zien dat zij hem oraal bevredigt en die film zelf te hebben gemaakt. Ook heeft hij bekend haar onder meer de berichten ‘Betalen’ en ‘Dan verwijder ik t’ te hebben gestuurd. De verdachte dacht op die manier snel geld te kunnen verdienen. [6]
Verweren van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de verdediging betoogd dat geen sprake is van (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) enige andere feitelijkheid als bedoeld in artikel 284, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging betoogd dat het bewuste videofragment met toestemming van aangeefster is vervaardigd, en dus niet wederrechtelijk.
Oordeel van het hof
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging en overweegt in dit verband als volgt.
Met betrekking tot feit 2 stelt het hof op grond van de aangifte en de inhoud van de WhatsApp-contacten vast dat aangeefster geen toestemming heeft gegeven voor het vervaardigen van het bewuste videofragment. Het hof hecht in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen geen waarde aan de verklaring van de verdachte en stelt die als ongeloofwaardig terzijde. De op de terechtzitting in hoger beroep ingebrachte schriftelijke getuigenverklaring maakt dit niet anders. Daarbij merkt het hof op dat het tijdstip en de wijze waarop die verklaring is ingebracht naar het oordeel van het hof bepaald niet bijdragen aan de betrouwbaarheid ervan. Dat de verklaring afkomstig is van de in het hotel aanwezige neef van de verdachte staat allerminst vast, zodat het hof reeds daarom geen waarde hecht aan deze summiere verklaring. Bovendien heeft de verdachte alle gelegenheid gehad om te verzoeken zijn neef in een eerder stadium van het proces als getuige te horen. Hij heeft van die gelegenheid echter geen gebruik gemaakt.
Met betrekking tot feit 1 overweegt het hof dat het anders dan na betaling weigeren onrechtmatig verkregen beeldmateriaal van seksuele aard te verwijderen om zo een ander te dwingen over te gaan tot betaling van enig geldbedrag, naar zijn oordeel een feitelijkheid oplevert als bedoeld in artikel 284, eerste lid, Sr.
Het hof is dan ook van oordeel dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

1.

poging tot een ander door enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;

2.

opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon een afbeelding van seksuele aard vervaardigen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het bewezenverklaarde
De verdachte heeft zonder toestemming en medeweten van aangeefster met zijn telefoon een video vervaardigd, waarop is te zien dat aangeefster hem oraal bevredigt. Vervolgens heeft de verdachte geprobeerd aangeefster te dwingen hem geld te betalen voor het verwijderen van het videofragment. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Daarnaast moest aangeefster - na de schrik dat zij ongemerkt was gefilmd - ook gedurende langere tijd vrezen voor de mogelijkheid dat deze beelden op internet zouden worden geopenbaard, zoals wel vaker gebeurt. De verdachte heeft daarbij kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en geen rekening gehouden met de schadelijke gevolgen van zijn gedragingen voor aangeefster. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding die aangeefster als benadeelde partij heeft ingediend blijkt dat zij zich tot op de dag van vandaag onveilig voelt en veel wantrouwen jegens mannen heeft.
Strafblad van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
25 maart 2025. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Persoonlijke omstandigheden
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in maart naar Arnhem is verhuisd om bij zijn vrouw en twee kinderen te gaan wonen. Sinds 1 april 2025 werkt de verdachte als verkoopmedewerker bij de [bedrijf]. Hij werkt fulltime. Naar eigen zeggen is de verdachte volledig gestopt met het gebruik van alcoholhoudende drank. Hij heeft een schuld van tien- tot twaalfduizend euro bij kennissen van wie hij geld had geleend om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
Afweging ten aanzien van de straf
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten acht het hof een taakstraf als door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd passend en geboden.
In hetgeen de verdediging in het kader van de strafmaat naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen aanleiding te komen tot het opleggen van een taakstraf van kortere duur.
Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding daarnaast aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich sinds het plegen van de onderhavige feiten niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Vanuit het oogpunt van generale en speciale preventie is de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte naar het oordeel van het hof niet nodig.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van in totaal
€ 3.188,87, bestaande uit een bedrag van € 188,87 aan materiële schade en een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade heeft betrekking op de reis- en parkeerkosten die in het kader van de strafprocedure zijn gemaakt. Ter onderbouwing van de gestelde immateriële schade is onder meer aangevoerd dat de benadeelde geruime tijd last heeft gehad van schaamtegevoelens en zich sindsdien onveilig voelt. Zij heeft weken in angst geleefd om wat de verdachte met het beeldmateriaal zou kunnen doen en heeft ook last gehad van concentratieproblemen en flashbacks/nachtmerries. Ook voelt zij veel wantrouwen jegens mannen.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering tot vergoeding van geleden materiële schade verhoogd met een bedrag van € 205,48. Dat bedrag bestaat uit reis- en verblijfkosten die zijn gemaakt in het kader van de behandeling van de zaak in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de materiële schade overweegt het hof als volgt.
Voor zover de vordering betrekking heeft op het bedrag van € 188,87 overweegt het hof dat deze schade volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet wordt aangemerkt als rechtstreekse schade, zodat de vordering in zoverre moet worden afgewezen.
Nu de benadeelde partij zich in eerste aanleg heeft laten bijstaan door een advocaat, kan die schade evenmin worden toegewezen in de vorm van ‘proceskosten’.
Ten aanzien van het in hoger beroep gevorderde bedrag van € 205,48 overweegt het hof als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 421, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering kan een benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering voegen in hoger beroep. Dit betekent dat een benadeelde partij de vordering in hoger beroep niet kan verhogen, zodat het gevorderde bedrag van € 205,48 reeds hierom moet worden afgewezen. Het gevorderde bedrag komt evenmin voor vergoeding in aanmerking als ‘proceskosten’, nu de benadeelde partij zich ook in hoger beroep heeft laten bijstaan door een advocaat.
Het hof stelt bij de beoordeling van de gevorderde immateriële schadevergoeding voorop dat artikel 6:106, lid 1, Burgerlijk Wetboek – voor zover hier van belang – het volgende inhoudt:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding: (…) indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
Het hof is van oordeel dat op grond van de aard en de ernst van de normschendingen (te weten het zonder instemming en medeweten filmen van seksuele handelingen en het vervolgens proberen de benadeelde onder druk te zetten om te betalen voor het verwijderen van het beeldmateriaal) en de zojuist genoemde nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde genoegzaam is komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde op andere wijze in haar persoon is aangetast, waardoor zij als rechtstreeks gevolg daarvan nadeel heeft ondervonden dat niet in vermogensschade bestaat.
De vordering tot vergoeding van deze immateriële schade leent zich – in het bijzonder gelet op de gevolgen die de feiten voor de benadeelde partij hebben gehad en gelet op hetgeen in (wel) vergelijkbare gevallen wordt toegewezen naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kostenveroordeling
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 139h en 284 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 394,35 (driehonderd en vierennegentig euro en vijfendertig cent) aan materiële schade af.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
12 januari 2024.
Dit arrest is gewezen door mr. G.C. Haverkate als voorzitter, mr. B.P. de Boer en mr. J.P.L.M. Remmerswaal, leden, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 april 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtera(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s betreft dit de pagina’s van het procesdossier met registratienummer PL1700-2024014299 (p. 1 t/m 41).
2.Een proces-verbaal van aangifte van Politie Eenheid Rotterdam van 13 januari 2024 met nummer PL1700-2024014299-2 (blz. 5 t/m 8).
3.Een proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever van Politie Eenheid Rotterdam van 8 februari 2024 met nummer PL1700-2024014299-6 (p. 9 t/m 11).
4.Een proces-verbaal van bevindingen van Politie Eenheid Rotterdam van 10 februari 2024 met nummer PL1700-2024014299-9 (p. 25 en 26).
5.Een proces-verbaal van bevindingen van Politie Eenheid Rotterdam van 23 februari 2024 met nummer PL1700-2024014299-8 (p. 27 en 28).
6.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Eenheid Rotterdam van 27 februari 2024 met nummer PL1700-2024014299-12 (p. 13 t/m 18).