ECLI:NL:GHDHA:2025:855

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
22-001580-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake woninginbraak met geslaagde mediation

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2024. De verdachte, geboren in 1976, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor een woninginbraak die plaatsvond op 1 januari 2024 te Rotterdam. Tijdens de inbraak was de verdachte betrapt door de slachtoffers, wat leidde tot een achtervolging. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd, maar met een lagere straf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met braak en heeft de straf gematigd, rekening houdend met de geslaagde mediation tussen de verdachte en de slachtoffers. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moet schadevergoeding betalen aan de slachtoffers. De proeftijd is vastgesteld op 2 jaren, met bijzondere voorwaarden waaronder behandeling en toezicht door de reclassering. De vordering van de benadeelde partijen is gedeeltelijk toegewezen, met een verplichting tot schadevergoeding aan de Staat voor de slachtoffers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001580-24
Parketnummers: 10-006177-24 en 23-002306-21 (TUL)
Datum uitspraak: 10 april 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2024 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder oplegging van dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Tevens zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Rotterdam,
in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten de [adres], alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een portemonnee met een of meerdere passen, twee horloges, een powerbank, een of meerdere airpods en/of 100 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde – mede gelet op de geslaagde mediation - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder oplegging van bijzondere voorwaarden zoals genoemd onder 1, 3, 4, 5 en 6 in het vonnis waarvan beroep en een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks1 januari 2024 te Rotterdam, in een woning
en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten de [adres], alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een portemonnee met
een of meerderepassen, twee horloges, een powerbank
en, een of meerdereairpods
en/of 100 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en
/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 1 januari 2024 ‘s nachts schuldig gemaakt aan een woninginbraak. De slachtoffers waren ten tijde van de inbraak thuis en één van de slachtoffers heeft de verdachte op heterdaad betrapt. Nadat hij was overlopen, is de verdachte het huis uit gevlucht. Het andere slachtoffer heeft hem achtervolgd en is daarbij gewond geraakt. Als gevolg van dit misdrijf is een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de beide slachtoffers en heeft de verdachte overlast, gevoelens van onveiligheid en zowel emotionele als financiële schade bij de slachtoffers veroorzaakt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een dergelijk feit te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 10 april 2024 waarin onder andere dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden zijn geadviseerd.
Ten voordele van de verdachte houdt het hof – op de voet van het bepaalde in artikel 51h, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering – rekening met het feit dat de verdachte in is gegaan op de mogelijkheid van mediation.
De mediation is geslaagd. In de slotovereenkomst van februari 2025 is te lezen dat het incident op een passende manier met elkaar is besproken en dat daarbij inzicht gegeven is in onder meer de (verstrekkende) impact van de gedragingen, in welk licht de verdachte zijn betrokkenheid heeft getoond en oprechte excuses heeft aangeboden, die door de slachtoffers zijn aanvaard.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur - waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest - een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal aan het voorwaardelijk gedeelte van de op te leggen straf na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden. Daarmee beoogt het hof enerzijds de verdachte te steunen in zijn voornemen om een stabiel leven te leiden en beoogt het hof anderzijds een bijdrage te leveren aan het voorkomen van recidive in het belang van de maatschappij. Om deze reden ziet het hof in beginsel aanleiding de duur van de proeftijd vast te stellen op drie jaren. Het hof zal bij deze duur evenwel rekening houden met de tijd die de bijzondere voorwaarden reeds van kracht zijn geweest vanwege de door de eerste aanleg uitgesproken dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden, in zoverre dat het hof zal bepalen dat de duur dat deze voorwaarden reeds van kracht zijn geweest in mindering zal worden gebracht op de door het hof voorgenomen proeftijd. Gelet hierop zal het hof de duur van de proeftijd, na compensatie in voornoemde zin, bepalen op twee jaren.
Nu de verdachte reeds opgenomen is geweest in een forensische verslavingskliniek, zal deze bijzondere voorwaarde niet worden opgelegd.
Het hof ziet geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden wederom dadelijk uitvoerbaar te verklaren en om aan de verdachte een taakstraf op te leggen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 669,55, bestaande uit € 69,55 materiële schade en € 600,- immateriële schade.
In hoger beroep is de vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 404,95, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 4,95 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij, zoals ter terechtzitting in hoger beroep besproken, niet heeft aangetoond voor het overige materiële schade te hebben geleden. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Het hof is tevens van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. In de nacht van 1 januari 2024 heeft de verdachte ingebroken in het huis waar de benadeelde partij en zijn vriendin verbleven. Zij waren ten tijde van de inbraak thuis en de vriendin van de benadeelde partij heeft de verdachte op heterdaad betrapt. De benadeelde partij heeft de verdachte achtervolgd waarbij hij zich heeft verwond. De aard en de ernst van de normschending – het tijdens de nachtelijke uren worden overlopen door een inbreker in de eigen woning - brengen in dit geval mee dat de daaruit voor de benadeelde partij voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon wordt aangenomen (artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek). De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid – daarom voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 404,95 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 600,00, bestaande uit € 100,- materiële schade en € 500,- immateriële schade.
In hoger beroep is de vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder bewezenverklaarde. In de nacht van 1 januari 2024 heeft de verdachte ingebroken in het huis waar de benadeelde partij en haar vriend verbleven. Zij waren ten tijde van de inbraak thuis en de benadeelde partij heeft de verdachte op heterdaad betrapt. De vriend van de benadeelde partij heeft de verdachte achtervolgd en heeft zich daarbij verwond. De aard en de ernst van de normschending – het tijdens de nachtelijke uren worden overlopen door een inbreker in de eigen woning - brengen in dit geval mee dat de daaruit voor de benadeelde voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon wordt aangenomen (artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek). De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid – daarom voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2023 onder rolnummer 23-002306-21 is de verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 88 dagen, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep – in tegenstelling tot de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf – gevorderd dat de proeftijd met één jaar wordt verlengd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering is daarom in beginsel gegrond.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, is het hof van oordeel dat de proeftijd met één jaar moet worden verlengd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de verdachte zich meldt bij Tactus Reclassering, op het adres Linie 612, 7325 DZ te Apeldoorn. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de
problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de verdachte verblijft in stichting [stichting] in [plaats] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 404,95 (vierhonderdvier euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 4,95 (vier euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 404,95 (vierhonderdvier euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 4,95 (vier euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 januari 2024.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit € 100,00 (honderd euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit € 100,00 (honderd euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 januari 2024.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2023, rolnummer 23-002306-21, met een termijn van 1 (één) jaar.
Heft op het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2024 op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en hierop uit te oefenen toezicht.
Dit arrest is gewezen door mr. O.M. Harms, als voorzitter, mr. O.E.M. Leinarts en mr. H.M.D. de Jong, leden, in bijzijn van de griffier mr. J.H.M. Peusken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 april 2025.
Mr. H.M.D. de Jong is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.