Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant 1] ,2. [appellant 2] ,
[appellant 3],
[appellant 4],
1.De zaak in het kort
second opinion-procedure toe en bekrachtigt die afwijzing.
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 10 oktober 2024 waarmee [appellanten] in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2024;
- het verzoek van partijen om toepassing van de
- het besluit van de rolraadsheer om dat verzoek in te willigen.
3.Procedure bij de rechtbank
(a) het verhelpen van een gebrek in verband met bevestigingspunten in de buitenmuren van de woningen, op straffe van een dwangsom;
(b) het verhelpen van een gebrek in verband met het kunnen aanbrengen van een dimbare buitenverlichting, op straffe van een dwangsom;
(c) betaling van een bedrag aan [appellant 1] en [appellant 2] en een bedrag aan [appellant 3] en [appellant 4] als vergoeding voor schade aan betontrappen in beide woningen;
(d) betaling van een bedrag wegens het ten onrechte afvoeren van schone grond;
(e) betaling van een bedrag aan door [appellanten] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten;
met veroordeling in de proceskosten.
(a) de vordering tot het verhelpen van een gebrek in verband met bevestigingspunten in de buitenmuren is te onbepaald om te kunnen worden toegewezen;
(b) [appellanten] heeft niet onderbouwd dat partijen hebben afgesproken dat uitsparingen nodig waren voor het aanbrengen van dimbare buitenverlichting;
(c) [appellanten] heeft met betrekking tot de gestelde schade aan de betontrappen niet voldaan aan zijn klachtplicht op grond van artikel 6:89 BW;
(d) [appellanten] heeft in strijd met artikel 21 Rv nagelaten te vermelden dat [appellant 1] en [appellant 3] de schade die zij hebben geleden als gevolg van het feit dat het te bebouwen terrein vervuilde grond bevatte, hebben gevorderd van de verkoper van dat terrein, en dat de kantonrechter in de rechtbank Den Haag de verkoper heeft veroordeeld om hen schadevergoeding te betalen; deze schending van de waarheidsplicht rechtvaardigt dat de rechtbank deze deelvordering afwijst. De rechtbank is niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van deze vordering.
4.Vorderingen in hoger beroep
5.Beoordeling in hoger beroep
Bekrachtiging
Bevestigingspunten in de buitenmuren
at klopt niet. Alles is aangebracht op de juiste plek. Het gaat om blokken die met isolatieschuim zijn aangebracht. Dat blok wordt bevestigd in de isolatiemuur. Dus dat kan niet eruit vallen. Er zullen 20 blokken in totaal zijn bevestigd. Dat kan je niet zien, maar op de tekeningen staat waar ze zitten.”
Uitsparingen voor de dimbare buitenverlichting
: De buitenverlichting zat niet in de opdracht. Ik zie het woord dimbare verlichting nergens in voorkomen, dat is niet overeengekomen. (…) Er is gehandeld conform de elektra tekeningen. Bedrading en verlichting is voor een andere partij. Er is geen duidelijke opdracht met een datum waarop staat aangegeven dat maatregelen moeten worden getroffen op dit punt. (…)
: Er zijn bedradingen voor verlichtingen en sparingen aangelegd, daarvoor wordt een klein gaatje gemaakt. Dan komt een stukadoor die alles dicht maakt. Achteraf krijgen we ineens te horen dat dimbare verlichting ontbreekt. (…)
: Er zijn geen sparingen dicht gestuukt. Uitvoerder is daar dagelijks aanwezig geweest, die kan het vertellen. We hebben tekeningen van de architect gevolgd en op grond daarvan is het nooit bekend geweest.”
Betontrappen
Gestelde schade wegens het ten onrechte afvoeren van schone grond
- in verband met de grote souterrains en garages veel grond moest worden afgegraven;
- partijen er bij het opstellen van die begroting vanuit zijn gegaan dat het betrokken perceel zou bestaan uit schone grond;
- deze grond na het begin van de werkzaamheden ernstig vervuild bleek te zijn met grote hoeveelheden puinresten; en
- er op het betrokken perceel geen ruimte was om de vervuilde en/of in verband met de souterrains en garages afgegraven grond in depot te zetten.
Dat de grond ernstig vervuild was blijkt ook uit door WBM overgelegde foto’s. WBM wijst terecht op artikel 15 lid 3 AVA 2013, waarin kort gezegd is bepaald dat de opdrachtgever aansprakelijk is voor de gevolgen voor de uitvoering van het werk indien na het sluiten van de aannemingsovereenkomst blijkt dat het bouwterrein verontreinigd is. WBM wijst er ook op dat zij dat meteen heeft gemeld tijdens de eerste bouwvergadering, die op 28 februari 2019 is gehouden:
6.Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2024;
- veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van WMB begroot op € 2.353,-;
- bepaalt dat als [appellanten] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens aan hem wordt betekend, hij de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.