ECLI:NL:GHDHA:2025:897

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
200.335.019/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding in franchiseovereenkomst tussen Vixx Franchise B.V. en DiFa VP

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Vixx Franchise B.V. en DiFa VP, waarbij Vixx schadevergoeding eiste wegens vermeende niet-nakoming van verplichtingen uit een franchiseovereenkomst. De zaak begon toen Vixx in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, die de vordering van Vixx had afgewezen. Vixx stelde dat DiFa en [geïntimeerde 2] sinds oktober 2021 hun verplichtingen niet waren nagekomen, terwijl DiFa en [geïntimeerde 2] betwistten dat de overeenkomst nog van kracht was. Het hof oordeelde dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd per 1 november 2021, en dat DiFa en [geïntimeerde 2] na deze datum niet meer verplicht waren om onder de overeenkomst te presteren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Vixx in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en overeenstemming tussen partijen in franchiseovereenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.335.019/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/10/637632 / HA ZA 22-359
Arrest van 13 mei 2025
in de zaak van
Vixx Franchise B.V.,
gevestigd in Huizen,
appellante,
advocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker, kantoorhoudend in Houten,
tegen

1.B.V. DiFa VP tevens handelend onder de naam [geïntimeerde 2] @vice,

gevestigd in Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
2.
[geïntimeerde 2],
wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. R. Bravenboer, kantoorhoudend in Oud-Beijerland.
Het hof noemt partijen hierna Vixx en DiFa en [geïntimeerde 2] .

1.De zaak in het kort

1.1
In deze zaak moet worden beoordeeld of DiFa en [geïntimeerde 2] schadevergoeding verschuldigd zijn aan Vixx omdat zij na oktober 2021 hun verplichtingen uit de franchiseovereenkomst niet zijn nagekomen.
1.2
Het hof oordeelt dat dat niet het geval is en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 26 oktober 2023, waarmee Vixx in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2023;
  • het arrest van dit hof van 6 februari 2024, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 13 maart 2024;
  • de memorie van grieven van Vixx, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van DiFa en [geïntimeerde 2] .
2.2
Op 11 maart 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht, mr. Bravenboer aan de hand van pleitaantekeningen die hij heeft overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.23 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat, en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Op 1 september 2019 hebben Vixx en [geïntimeerde 2] (met haar toenmalige eenmanszaak) een franchiseovereenkomst voor het verstrekken van hypotheken onder gebruikmaking van de Vixx formule (hierna: de overeenkomst) gesloten voor de duur van vijf jaar, eindigend op 31 augustus 2024.
3.2
Eind april 2020 heeft [geïntimeerde 2] haar eenmanszaak ondergebracht in DiFa. De
overeenkomst die aanvankelijk gold tussen Vixx en de eenmanszaak van [geïntimeerde 2] is toen met instemming van Vixx overgezet op naam van DiFa.
3.3
In een e-mail van 9 maart 2021 heeft [geïntimeerde 2] aan ( [naam 1] van) Vixx geschreven:
"Ik wil graag een gesprek met je inplannen over mijn situatie en eventueel stoppen met Vixx."
3.4
Op 23 maart 2021 en 29 juni 2021 hebben Vixx en [geïntimeerde 2] met elkaar gesproken over de
mogelijkheid van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst vanwege de
persoonlijke situatie van [geïntimeerde 2] , met als uitkomst dat de overeenkomst met wederzijds
goedvinden zou worden beëindigd, waarbij het aan [geïntimeerde 2] was of de overeenkomst per 1 oktober 2021 of per 31 december 2021 zou eindigen.
3.5
In een e-mail van 16 augustus 2021 heeft Vixx aan [geïntimeerde 2] geschreven:
"Hoe gaat het met je? Ik ben benieuwd of je al weet of je per 1 oktober of per 31 december wilt stoppen met Vixx? Zou je mij eea willen bevestigen? "
3.6
[geïntimeerde 2] heeft op 16 augustus 2021 telefonisch aan Vixx medegedeeld dat zij 1 oktober 2021 als einddatum van de overeenkomst heeft gekozen.
3.7
Van 18 augustus tot en met 1 september 2021 hebben [geïntimeerde 2] en Vixx met elkaar
gecorrespondeerd over welke klanten [geïntimeerde 2] /DiFa na beëindiging van de overeenkomst konden meenemen.
3.8
Op 7 september 2021 heeft een gesprek tussen [geïntimeerde 2] en Vixx plaatsgevonden over
de afwikkeling van de op 1 oktober 2021 te beëindigen overeenkomst. Vixx heeft hierover in een e-mail van 8 september 2021 aan [geïntimeerde 2] het volgende geschreven:
"(…) Zoals gistermiddag al even afgestemd gaan wij er gezamenlijk voor zorgen, dat we per 1 oktober met elkaar de samenwerking beëindigen. Wat ons betreft zijn wij akkoord met het door jouw aangepaste portefeuille overzicht mbt de hypotheekrelaties. Jij ontvangt van mij nog een overzicht in excel van de relaties ondergebracht bij Voogd & Voogd en VKG.
Per overvoer van een relatie rekenen wij zoals besproken € 50,00 administratiekosten met een maximum van € 5.000,00 voor de totale portefeuille. Dit staat los van kosten, die Faster Forward in rekening brengt voor overvoer van een Elements account.
Indien gewenst, kan jij uiteraard tot 1 oktober jouw aanvragen gewoon bij ons, indienen en indien deze na 1 oktober passeren, zullen wij deze uiteraard gewoon afhandelen, tegen de normale condities. Na I oktober kan jij geen nieuwe aanvragen bij ons indienen.
Jij gaf aan, dat er vorige week een post is gepasseerd en dat er deze maand nog een tweetal posten zullen passeren. Ik zal eea even checken bij [naam 2] en rekening houdende met de kosten per van overvoer, zullen we, indien jouw rekening -courant dit bedrag overstijgt, het meerdere zsm uitbetalen.
Voor een nette en correcte afwikkeling en van onze samenwerking en het voorkomen van stress, zullen wij een vaststellingsovereenkomst opstellen. Deze ontvang je zoals besproken, eind volgende week. (…)”
3.9
[geïntimeerde 2] is akkoord gegaan met het betalen van € 5.000,00 aan Vixx voor het
overzetten van relaties.
3.1
Op 14 september 2021 heeft [geïntimeerde 2] /DiFa aan Vixx een opzegbrief gestuurd. In een
e-mail van 15 september 2021 aan Vixx heeft zij onder verwijzing naar een die ochtend gemaakte afspraak om te beëindigen per 1 oktober 2021 conform de e-mail van 8 september 2021 van Vixx, te kennen gegeven dat de opzegbrief als niet-verzonden kon worden beschouwd. In deze e-mail heeft [geïntimeerde 2] ook het volgende geschreven:
"(…) De enige kosten die nog ingehouden worden op de rekening courant zijn 5.000,00 euro voor de werkzaamheden van de overvoer van de klanten naar het nieuwe CRM systeem en de schadeverzekeringen.
In afwachting van de vaststellingsovereenkomst zullen we elkaar daarna nog spreken over de verdere gang van zaken. (…)”
3.11
In reactie op deze e-mail van [geïntimeerde 2] heeft Vixx aan haar op 15 september
2021, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
"(…) Jij hebt nu de wens geuit, te willen stoppen per l oktober. Verwijzend naar mijn eerdere e-mail van 8 september rekenen wij voor de overvoer van de portefeuille € 50,00 per klant aan administratiekosten met een maximum van € 5.000,00 voor de totale portefeuille.
Ingeval, dat externe partijen/leveranciers kosten rekenen mbt de beëindiging van onze samenwerking, dan worden deze ook aan jouw doorbelast.
Beëindiging van de overeenkomst per 1 oktober 2021, kan alsdan alleen geschieden indien beide partijen akkoord zijn met de vaststellingsovereenkomst. Mocht dit niet het geval zijn, dan loopt de franchiseovereenkomst vooralsnog van rechtswege door.(…)"
[geïntimeerde 2] heeft daarop diezelfde dag per e-mail gereageerd met: “
Akkoord de reden is dat ik minder wil gaan doen i.v.m. thuissituatie en mijn gezondheid.”
3.12
Vixx heeft op 22 september 2021 een concept-vaststellingsovereenkomst aan
[geïntimeerde 2] toegestuurd. [geïntimeerde 2] heeft per e-mail van 24 september 2021 onder meer gevraagd om verduidelijking van de daarin genoemde financiële verplichtingen en bezwaar gemaakt tegen daarin opgenomen bepalingen die niet overeenkwamen met wat volgens [geïntimeerde 2] door partijen was afgesproken.
3.13
Vixx heeft per brief van 1 oktober 2021 haar voorstel ingetrokken en DiFa en [geïntimeerde 2] gesommeerd tot ongewijzigde voortzetting van de samenwerking.
3.14
[geïntimeerde 2] heeft vervolgens per e-mail van 5 oktober 2021 gesteld dat volgens haar beide partijen van elkaar af wilden en (opnieuw) verzocht om verduidelijking van in de concept-vaststellingsovereenkomst opgenomen (financiële) bepalingen en om het opnemen van een einddatum van de samenwerking.
3.15
Op 6 oktober 2021 hebben partijen opnieuw met elkaar gesproken over beëindiging van de overeenkomst per 1 november 2021. [geïntimeerde 2] heeft daarvan per e-mail van 6 oktober 2021 een verslag gestuurd aan Vixx. Vixx heeft [geïntimeerde 2] vervolgens per e-mail van 7 oktober 2021 bericht dat in dat verslag de afspraak over de kosten niet correct was weergegeven.
3.16
Per brief van 8 oktober 2021 heeft de advocaat van Vixx [geïntimeerde 2] aangezegd dat,
wanneer zij de vaststellingsovereenkomst niet ondertekent, Vixx nakoming van de
overeenkomst in rechte zal vorderen. Ook werd [geïntimeerde 2] gesommeerd om met concurrerende werkzaamheden te stoppen en werd haar, voor het geval zij niet hieraan zou voldoen, een boete op grond van artikel 17 van de overeenkomst aangezegd.
3.17
In de e-mail van 11 oktober 2021 van [geïntimeerde 2] aan de advocaat van Vixx heeft zij onder meer het volgende geschreven:
"(…) Allereerst, wil ik duidelijk maken dat er geen mondelinge toezegging is gedaan tijdens het telefoongesprek met [naam 3] om de vaststellingsovereenkomst in huidige vorm te ondertekenen. Enkel is tijdens dit gesprek naar voren gekomen onder welke voorwaarden wij toch nog tot een beëindiging van de samenwerking per 1 november 2021 zouden kunnen komen. Aangezien de afspraken over de kosten, de definitieve beëindigingsdatum en de afwikkeling van de rekening-courant niet in de vaststellingsovereenkomst waren opgenomen heb ik een mail gestuurd ter bevestiging van wat ik met [naam 3] heb besproken. Dat uw cliënt zich in deze afspraken niet herkend en onder geen enkele voorwaarde deze afspraken in de vaststellingsovereenkomst wil aanpassen, zelfs nadat ik de mogelijkheid heb gegeven de afspraken naar zijn visie aan te passen, vind ik bijzonder.
Ten tweede, wil ik ingaan op de sommaties in uw brief van afgelopen vrijdag. Aan de ene kant sommeert u mij de vaststellingsovereenkomst te tekenen met dreiging van aanzegging van een kort geding terwijl u aan de andere kant beroep doet op het boetebeding ten aanzien van de sub-agentschappen bij voortzetting van de franchiserelatie. Dat u namens uw cliënt een beroep doet op het boetebeding vind ik onterecht, aangezien uw cliënt weet dat zonder deze sub-agentschappen ik niet voor mijzelf kan gaan starten. Aangezien het proces van beëindiging altijd met goed vinden van uw cliënt is verlopen, wisten zij dat ik ter
voorbereiding van de beëindiging alvast sub-agentschappen moest afsluiten. Een beroep op het boetebeding zie ik dan ook niet meer als een pressiemiddel om alsnog de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen.
Echter, zoals ik al bij uw cliënt heb aangegeven zal ik de vaststellingsovereenkomst in huidige vorm niet tekenen vanwege de onduidelijke afspraken die daarin zijn opgenomen en zullen wij daarom de franchiserelatie voortzetten. Ik heb daarom mijn notaris ingeschakeld om de statuten van mijn B.V. te wijzigen naar de afspraken onder de franchiseovereenkomst, echter het opstellen en passeren van de akte kan niet binnen de door u gegeven termijn van drie werkdagen. Daarom doe ik hierbij alvast de toezegging dat de sub-agentschappen zullen worden stopgezet. Hierdoor zal er geen (mogelijke) schending meer zijn van het boetebeding in de franchiseovereenkomst. (…)”
3.18
Op 13 oktober 2021 heeft [geïntimeerde 2] van Vixx een aangepaste vaststellingsovereenkomst ontvangen.
3.19
De advocaat van Vixx heeft in zijn e-mail aan [geïntimeerde 2] van 19 oktober 2021, voor
zover hier van belang, het volgende geschreven:
"(…) U bent bekend met het standpunt van cliënte aangaande de beëindiging van de samenwerking. (...) U kunt wellicht wel willen terugkeren naar de samenwerking uit het verleden maar het enkel zeggen dat u dat wil maakt het nog niet zo. (...) Cliënte betwist dat partijen gehouden zijn om de samenwerking voort te zetten alsof er niets is gebeurd. (…)”
3.2
[geïntimeerde 2] heeft per e-mail van 21 oktober 2021 aan de advocaat van Vixx het volgende bericht:
“(…) Allereerst wil ik opmerken dat de positie van uw cliënt mij niet duidelijk is. Aan de ene kant sommeert uw cliënt mij onder last van een dwangsom om alle werkzaamheden voor het beginnen van mijn eigen bedrijf stop te zetten terwijl aan de andere kant uw cliënt mij dringend verzoekt om een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de samenwerking te tekenen. Dit handelen is erg tegenstrijdig te noemen. Aangezien de samenwerking wordt doorgezet heb ik alle activiteiten voor het opzetten van mijn eigen bedrijf op uw
verzoek stopgezet dan al niet teruggedraaid. Hierover heb ik u reeds bericht.
Zoals reeds eerder bij u kenbaar gemaakt was de afspraak dat Vixx mij de mogelijkheid zou bieden tot een gezamenlijke tussentijdse beëindiging, aangezien de franchiseovereenkomst hier niet in voorziet. Mijn voorwaarden voor de beëindiging heb ik reeds in mei 2021 kenbaar gemaakt en vervolgens in augustus
2021 aan Vixx per brief bevestigd, waarna de mededeling kwam dat Vixx enkel op basis van een vaststellingsovereenkomst de beëindiging vorm wilde geven. Over de tekst van de vaststellingsovereenkomst zijn wij het niet eens geworden, omdat naar mijn mening o.a. onduidelijkheid is over de (financiële) verplichtingen die op mij rusten bij een beëindiging en er geen definitieve einddatum aan deze verplichtingen zit. Aangezien ik met Vixx niet voor 1 oktober 2021, wat de beoogde beëindigingsdatum was, tot overeenstemming ben gekomen over de voorwaarden in de vaststellingsovereenkomst is de samenwerking onder de franchiseovereenkomst voortgezet.
Dat de afspraken in de franchiseovereenkomst nog steeds de geldende afspraken tussen partijen zijn volgt wel uit het feit dat uw cliënt zich in uw brief van 8 oktober beroept op schending van de verplichtingen onder de overeenkomst onder last van een dwangsom. De opvatting van uw cliënt dat zoals u stelt "de
samenwerking niet kan worden voortgezet alsof er niets is gebeurd” is dan ook niet te verenigen met handelen van uw cliënt.
Uw aanbod om de gewijzigde nieuwe vaststellingsovereenkomst te tekenen kan ik niet mee akkoord gaan, aangezien de verwijzingen naar de franchiseovereenkomst voor mij onvoldoende concreet zijn om in goede inschatting te maken van alle risico’s en consequenties voor mijzelf bij beëindiging van de samenwerking. Daarnaast begrijp ik niet waarom ik Vixx in artikel 5.2 van de vaststellingsovereenkomst moet vrijwaren voor schendingen van de zorgplicht, hierover heb ik het niet eerder met Vixx gehad. Is er een reden
waarom een specifieke verwijzing naar de zorgplicht is opgenomen?
3.21
De advocaat van Vixx heeft daarop in zijn e-mail van 27 oktober 2021 aan [geïntimeerde 2] , voor
zover hier van belang, het volgende geschreven:
"(…) Namens cliënte wens ik ten laatste malen en zonder enige onduidelijkheid helder te maken dat cliënte u houdt aan de beëindiging van de samenwerking en de aan de bereikte overeenstemming hierover. U heeft deze samenwerking zelf opgezegd en cliënte heeft deze opzegging aanvaard. Er kan en zal geen sprake zijn van een voortzetting van deze samenwerking. Cliënte zal deze beëindiging idealiter samen met u willen afwikkelen maar als u zich hiertoe niet bereid verklaart, zal cliënte de beëindiging eenzijdig dienen te effectueren. Nu cliënte meent dat partijen nog in gesprek zij om de voorwaarden van de beëindiging, lees de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, helder te krijgen, heeft cliënte gemeend de beëindiging (nog) niet te moeten doorvoeren. U dient zich te realiseren dat deze ‘gedoogsituatie’ zeer beperkt houdbaar is.
Cliënte heeft uw laatste aanvraag ondanks de beëindiging van de samenwerking nog door willen voeren ter bescherming van de achterliggende klant. Dat uw aanvraag in behandeling is genomen dient u derhalve in geen geval te zien als een erkenning van cliënte dat de samenwerking voortgezet zal worden (…). Met ingang van 1 november as. Zal cliënte hieraan echter geen enkele medewerking meer kunnen en willen verlenen. (...)
Cliënte meent u een laatste kans te willen bieden om alsnog in der minne tot een regeling te komen. (…) Indien u hierover na alle verduidelijking van de zijde van cliënte nog altijd vragen blijft houden, meen ik dat deze in een gesprek tussen partijen beantwoord kunnen worden. (…) Als onverhoopt moet blijken dat u niet bereid bent om met cliënte in overleg te treden dien ik u te informeren dat u alsdan ook geen aanspraak meer toekomt op de u voorgehouden vaststellingsovereenkomst en hierin opgenomen voorwaarden. Cliënte zal alsdan conform de postcontractuele bepalingen van de franchiseovereenkomst de beëindiging effectueren.
In afwachting van uw reactie laat ik u namens cliënte weten dat uw aanwezigheid bij de eerstvolgende franchisenemersdag niet gewenst is. (…)”
3.22
DiFa heeft voldaan aan haar financiële verplichtingen uit de overeenkomst over de periode tot 1 november 2021.
3.23
Partijen hebben na 1 november 2021 niet meer met elkaar samengewerkt.
3.24
De advocaat van Vixx heeft DiFa en [geïntimeerde 2] bij brief van 12 november 2021
aansprakelijk gesteld voor de door Vixx geleden schade als gevolg van de eenzijdige
beëindiging van de overeenkomst door DiFa en [geïntimeerde 2] .
3.25
Vixx heeft conservatoire (derden)beslagen doen leggen onder een drietal banken en
de belastingdienst ten laste van DiFa en [geïntimeerde 2] en op de onverdeelde helft van de woning van [geïntimeerde 2] .

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Vixx heeft DiFa en [geïntimeerde 2] gedagvaard en gevorderd, kort samengevat, dat DiFa en [geïntimeerde 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 68.015,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke (handels-)rente, en € 3.775,75 aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten, en tot betaling van de proceskosten, inclusief de beslagkosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2
Daartoe heeft Vixx gesteld, kort samengevat, dat DiFa en [geïntimeerde 2] sinds oktober 2021 hebben geweigerd om hun verplichtingen uit de overeenkomst na te komen. Volgens Vixx zijn DiFa en [geïntimeerde 2] aansprakelijk voor de schade die Vixx hierdoor heeft geleden. DiFa en [geïntimeerde 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering.
4.3
De rechtbank heeft de vordering afgewezen en Vixx in de kosten veroordeeld. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, kort samengevat, dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd per 1 oktober 2021 wat betekent dat DiFa en [geïntimeerde 2] na die datum niet meer verplicht waren om onder de overeenkomst te blijven presteren.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1
Vixx vordert in hoger beroep hetzelfde als bij de rechtbank. Kort gezegd zien de bezwaren van Vixx tegen het bestreden vonnis op het volgende. Volgens Vixx heeft de rechtbank ten onrechte de vordering afgewezen en geoordeeld dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden per 1 oktober 2021 is beëindigd. Het oordeel van de rechtbank is kennelijk volledig gebaseerd op de e-mails van de advocaat van Vixx aan [geïntimeerde 2] . Die e-mails waren volgens Vixx bedoeld om ondubbelzinnig duidelijk te maken dat de samenwerking zou eindigen. Dat zou echter pas het geval zijn nadat overeenstemming over de voorwaarden was bereikt, en dat is niet gebeurd (de grieven I, III en IV). Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanwijzingen waren om te vermoeden dat overeenstemming over tussentijdse beëindiging van de overeenkomst afhankelijk was van nader door Vixx te stellen voorwaarden. De e-mail van 15 september 2021 van Vixx is immers nimmer herroepen en overduidelijk (grief II), aldus Vixx.
5.2
DiFa en [geïntimeerde 2] hebben de grieven gemotiveerd bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Vixx in de kosten van de procedure (naar het hof begrijpt: in hoger beroep), met wettelijke rente.
5.3
Naar aanleiding van de grieven van Vixx overweegt het hof als volgt.
5.4
Het hof moet beoordelen of de overeenkomst tussen partijen op en na 1 oktober 2021 is voortgezet. DiFa en [geïntimeerde 2] hebben dit gemotiveerd betwist en hebben aangevoerd dat de overeenkomst is beëindigd, primair per 1 oktober 2021 met wederzijds goedvinden, subsidiair per 27 oktober 2021 (de overeenkomst is per die datum eenzijdig opgezegd door Vixx dan wel beëindigd wegens strijd met goed franchisegeverschap) en meer subsidiair per 1 november 2021 (met wederzijds goedvinden), en dat zij daar gerechtvaardigd op mochten vertrouwen.
5.5
Of de overeenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd, moet worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid, en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.6
Partijen hebben in de periode van 23 maart tot 27 oktober 2021 mondeling en schriftelijk met elkaar gecommuniceerd over de beëindiging van de overeenkomst. Daarin vallen drie fasen te onderscheiden: de periode van 23 maart tot 15 september 2021, de periode van 15 september tot 11 oktober 2021 en de periode van 11 oktober tot 27 oktober 2021. Vixx heeft in deze periodes achtereenvolgens verschillende standpunten over de beëindiging van de overeenkomst uitgedragen waarop [geïntimeerde 2] heeft gereageerd. Het hof zal hierna de verklaringen en gedragingen van partijen in deze periodes bespreken.
De periode van 23 maart tot 15 september 2021
5.7
Het hof overweegt dat - in ieder geval tot 15 september 2021 - tussen partijen overeenstemming heeft bestaan over beëindiging met wederzijds goedvinden van de overeenkomst per 1 oktober 2021. Dit baseert het hof op het volgende.
5.8
Vast staat dat Vixx en [geïntimeerde 2] op 23 maart 2021 en 29 juni 2021 op initiatief van [geïntimeerde 2] met elkaar hebben gesproken over de mogelijkheid van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst vanwege de persoonlijke situatie van [geïntimeerde 2] , met als uitkomst dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden zou worden beëindigd, waarbij het aan [geïntimeerde 2] was of de overeenkomst per 1 oktober 2021 of per 31 december 2021 zou eindigen. Vervolgens heeft [geïntimeerde 2] op verzoek van Vixx op 16 augustus 2021 laten weten dat zij koos voor beëindiging van de overeenkomst per 1 oktober 2021. Op 7 september 2021 hebben Vixx en [geïntimeerde 2] in een gesprek met elkaar afgesproken dat “
wij er gezamenlijk voor zorgen, dat we per 1 oktober met elkaar de samenwerking beëindigen”, zoals Vixx op 8 september 2021 per e-mail aan [geïntimeerde 2] heeft bevestigd. In diezelfde e-mail waren (financiële) afspraken opgenomen, was vermeld dat [geïntimeerde 2] na 1 oktober 2021 geen nieuwe aanvragen meer zou kunnen indienen en stond (onderaan) vermeld: “
Voor een nette en correcte afwikkeling en van onze samenwerking en het voorkomen van stress, zullen wij een vaststellingsovereenkomst opstellen.”
5.9
Dit alles moeten partijen over en weer redelijkerwijs zo hebben begrepen dat de overeenkomst zou eindigen per 1 oktober 2021 en dat de (financiële) afspraken over de afwikkeling daarvan nog zouden worden vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. DiFa heeft zich hier ook naar gedragen want zij heeft geen nieuwe aanvragen ingediend na 1 oktober 2021.
De periode van 15 september tot 11 oktober 2021
5.1
Vervolgens heeft Vixx in haar e-mail van 15 september 2021 de volgende zinsnede opgenomen: “
Beëindiging van de overeenkomst per 1 oktober 2021, kan alsdan alleen geschieden indien beide partijen akkoord zijn met de vaststellingsovereenkomst. Mocht dit niet het geval zijn, dan loopt de franchiseovereenkomst vooralsnog van rechtswege door.” Dit hadden partijen volgens [geïntimeerde 2] niet met elkaar afgesproken maar zij is daarmee wel akkoord gegaan, zoals blijkt uit haar reactie per e-mail diezelfde dag. In de periode tussen 15 september 2021 en 11 oktober 2021 hebben partijen met elkaar overleg gevoerd over de tekst van de te sluiten vaststellingsovereenkomst. Partijen zijn het niet eens geworden over die tekst.
5.11
Op 1 oktober 2021 heeft (de advocaat van) Vixx een e-mail aan [geïntimeerde 2] gestuurd die inhield dat, omdat geen overeenstemming over beëindiging van de overeenkomst was bereikt, [geïntimeerde 2] gesommeerd werd om haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen. [geïntimeerde 2] heeft vervolgens per e-mail van 5 oktober 2021 aangedrongen op verder overleg omdat volgens haar beide partijen van elkaar af wilden. Zij heeft toen (opnieuw) verzocht om verduidelijking van enkele in de concept-vaststellingsovereenkomst opgenomen (financiële) bepalingen en om het opnemen van een einddatum van de samenwerking. Partijen hebben op 6 oktober 2021 met elkaar gesproken over beëindiging van de overeenkomst per 1 november 2021. [geïntimeerde 2] heeft van dat gesprek een schriftelijk verslag gestuurd aan Vixx. Vixx heeft [geïntimeerde 2] vervolgens bericht dat in dat verslag de afspraak over de kosten niet correct was weergegeven. Vixx heeft daarbij echter niet toegelicht wat volgens haar dan wel over de kosten was afgesproken.
5.12
Per brief van 8 oktober 2021 heeft de advocaat van Vixx [geïntimeerde 2] gesommeerd de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen en concurrerende werkzaamheden te beëindigen. Daarop heeft [geïntimeerde 2] op 11 oktober 2021 per e-mail laten weten, kort samengevat, dat zij de vaststellingsovereenkomst niet wilde ondertekenen wegens daarin opgenomen onduidelijke afspraken, dat partijen de franchiserelatie (dus) zouden voortzetten en dat zij haar concurrerende werkzaamheden zou beëindigen.
5.13
Op dat moment moet voor partijen over en weer duidelijk zijn geweest dat zij geen overeenstemming hadden bereikt over de te sluiten vaststellingsovereenkomst, en dat [geïntimeerde 2] voornemens was om de samenwerking in het kader van de overeenkomst vooralsnog ongewijzigd voort te zetten.
De periode van 11 oktober tot 27 oktober 2021
5.14
Vervolgens heeft de advocaat van Vixx aan [geïntimeerde 2] op 13 oktober 2021 een aangepaste concept-vaststellingsovereenkomst toegestuurd en haar per e-mail van 19 oktober 2021 bericht dat voortzetting van de samenwerking wat Vixx betrof niet meer aan de orde was. [geïntimeerde 2] heeft hierop per e-mail van 21 oktober 2021 laten weten dat zij de houding van Vixx onduidelijk vond, dat zij de aangepaste vaststellingsovereenkomst niet wilde ondertekenen wegens daarin opgenomen onduidelijke afspraken en dat partijen de franchiserelatie (dus) zouden voortzetten. De reactie van de advocaat van Vixx per e-mail van 27 oktober 2021 was dat hij [geïntimeerde 2] hield aan de beëindiging van de samenwerking. Er zou geen sprake meer (kunnen) zijn van een voortzetting van de samenwerking na 1 november 2021. Vixx wilde de beëindiging van de samenwerking bij voorkeur samen met [geïntimeerde 2] afwikkelen, maar zou de beëindiging zo nodig eenzijdig effectueren. [geïntimeerde 2] was ook niet meer welkom bij de eerstkomende franchisenemersdag van Vixx.
5.15
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde 2] de inhoud van de e-mails van (de advocaat van) Vixx van 19 en 27 oktober 2021, mede gelet op de inhoud van de daaraan voorgaand gewisselde correspondentie en gesprekken tussen partijen, redelijkerwijs niet anders heeft kunnen begrijpen dan dat de overeenkomst tussen partijen werd beëindigd per 1 november 2021, hetzij in onderling overleg, hetzij eenzijdig door Vixx. Partijen hebben zich ook dienovereenkomstig gedragen. Zij hebben immers na 1 oktober 2021 feitelijk niet meer met elkaar samengewerkt en DiFa/ [geïntimeerde 2] hebben voldaan aan hun financiële verplichtingen uit de overeenkomst over de periode tot 1 november 2021.
De overeenkomst moet geacht worden te zijn beëindigd per 1 november 2021.
5.16
Het hof concludeert dat de overeenkomst geacht moet worden te zijn beëindigd per 1 november 2021. Het hof overweegt verder dat Vixx zich jegens DiFa/ [geïntimeerde 2] niet consistent heeft opgesteld. Waar zij aanvankelijk het bepalen van de einddatum van de samenwerking aan [geïntimeerde 2] overliet, en bevestigde dat de door [geïntimeerde 2] gekozen datum van 1 oktober 2021 de einddatum van de overeenkomst zou zijn, zij het dat nog een vaststellingsovereenkomst zou worden opgesteld: “
voor een nette en correcte afwikkeling (…) van onze samenwerking en het voorkomen van stress” (vgl. de e-mail van Vixx van 8 september 2021), stelde Vixx vervolgens als voorwaarde voor beëindiging van de overeenkomst dat partijen akkoord zouden zijn met een vaststellingsovereenkomst. [geïntimeerde 2] heeft dat geaccepteerd. Toen echter bleek dat partijen geen overeenstemming konden bereiken over de tekst van een vaststellingsovereenkomst en [geïntimeerde 2] zich op het standpunt stelde dat de overeenkomst dan maar moest worden voortgezet, stelde Vixx dat van voortzetting van de samenwerking na 1 november 2021 geen sprake zou kunnen zijn. Van Vixx als goed franchisegever had echter verwacht mogen worden dat zij van meet af aan tegenover DiFa/ [geïntimeerde 2] duidelijk was geweest over haar standpunt, en dat zij de vragen had beantwoord die [geïntimeerde 2] haar herhaaldelijk heeft gesteld over de tekst van de verschillende versies van de concept-vaststellingsovereenkomst.
5.17
Het vorenstaande brengt mee dat DiFa en [geïntimeerde 2] na 1 november 2021 niet meer verplicht waren om onder de overeenkomst te blijven presteren. Vixx heeft daarom jegens DiFa en [geïntimeerde 2] geen aanspraak op schadevergoeding.
Het bewijsaanbod van Vixx wordt gepasseerd.
5.18
Vixx heeft geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, bij bewezenverklaring, tot een andere beoordeling kunnen leiden dan hierboven gegeven. Aan haar bewijsaanbod in de memorie van grieven komt daarom geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak, zodat dat aanbod, als niet ter zake dienend, wordt gepasseerd.
Conclusie en proceskosten
5.19
De conclusie is dat het hoger beroep van Vixx niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal Vixx als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
5.2
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 2.135,-
salaris advocaat € 6.639,- (3 punten × tarief IV = € 2.213,-)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 7.052,-
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.

6.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2023;
  • veroordeelt Vixx in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van DiFa en [geïntimeerde 2] begroot op € 7.052,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als Vixx deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • bepaalt dat als Vixx niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Vixx de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, J.S. Honée en K. Redeker en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025 in aanwezigheid van de griffier.