ECLI:NL:GHDHA:2025:94

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
200.335.690/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling voor minderjarige tussen ouders na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2016, wiens ouders een affectieve relatie hebben gehad. De vader had in eerste aanleg verzocht om gezamenlijk gezag over de minderjarige, maar dit verzoek was afgewezen door de rechtbank. De vader is van mening dat hij samen met de moeder het gezag kan uitoefenen en dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De moeder daarentegen stelt dat er onvoldoende communicatie is tussen de ouders en dat er in het verleden huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, wat haar angst voor de vader versterkt. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om het gezag in stand te laten, omdat er geen verbetering is in de communicatie tussen de ouders.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag toegewezen. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders. Tevens is er een zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige in een opbouwende regeling bij de vader verblijft, met als doel uiteindelijk onbegeleide omgang mogelijk te maken. De moeder blijft verantwoordelijk voor het halen en brengen van de minderjarige, met uitzondering van de woensdagmiddag na school. De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.335.690/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 20-8749
zaaknummer rechtbank : C/09/603807
beschikking van de meervoudige kamer van 15 januari 2025
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D.Z. Peters te Zoetermeer,
tegen
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.S. Gerson te Amsterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (tussen) beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 2 december 2020 en 25 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatstgenoemde beschikking zal hierna worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 24 november 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 29 maart 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 31 januari 2024 met bijlagen, ingekomen op 1 februari 2024;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 8 februari 2024 met bijlagen, ingekomen 9 februari 2024;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 5 maart 2024 met bijlagen, ingekomen op 6 maart 2024;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 23 september 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 22 november 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
Het hof heeft de minderjarige [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 3 december 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen de minderjarige.
3.3
De vader heeft de minderjarige erkend.
3.4
De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader om hem mede met het ouderlijk gezag te belasten afgewezen. Voorts is bepaald dat er tussen de minderjarige en de vader begeleide omgang plaats zal vinden bij BOR Humanitas, waarbij de regie voor de precieze momenten en uitbreiding van de omgangsregeling bij de hulpverlening zal liggen.
4.2
De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vader alsnog te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige. Voorts verzoekt de vader een omgangsregeling vast te stellen zoals door de vader in eerste aanleg verzocht, althans een (opbouw) regeling die het hof passend en juist acht.
4.3
De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
Standpunten partijen
5.1
De vader is van mening dat hij samen met de moeder het gezag over de minderjarige kan uitoefenen. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat voldoende is gebleken dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en/of dat dit verzoek anderszins in het belang van de minderjarige is. Er is onvoldoende aangetoond dat de ouders niet in staat kunnen worden geacht om samen gezagsbeslissingen te nemen. In het verleden zijn strubbelingen geweest maar dit is inmiddels jaren geleden. De vader heeft in de afgelopen jaren alle inzet getoond om mee te werken aan het ouderschapstraject dat partijen hebben gevolgd. De ouders dienen zich in het belang van de minderjarige in te spannen om hun onderlinge communicatie te verbeteren en indien nodig (meer) hulpverlening in te schakelen. Gezamenlijk gezag is, vanuit het oogpunt van gelijkwaardig ouderschap, in het belang van de minderjarige.
5.2
De moeder stelt, samengevat, dat partijen niet in staat zijn om gezamenlijk belangrijke beslissingen over de minderjarige te nemen omdat er tussen partijen geen communicatie mogelijk is. In het verleden is sprake geweest van huiselijk geweld, waarvan de minderjarige ook getuige is geweest. De door de moeder opgelopen trauma’s maken dat zij nog steeds bang is voor de vader. Door het agressieve gedrag van de vader en zijn boosheid kunnen partijen niet op een respectvolle wijze met elkaar communiceren en gezamenlijke beslissingen nemen. De vader ontvangt tot op heden nog ondersteuning bij zijn dagelijkse zaken, waaronder een ritme, opstaan, persoonlijke verzorging en overige zaken. De vader is onvoldoende in staat om zijn (alledaagse) zaken te regelen. De moeder vraagt zich af of de vader de juiste afwegingen kan maken voor de beslissingen omtrent de minderjarige en vreest dat zij dan in overleg moet met de familieleden van de vader of derden om beslissingen te nemen over de minderjarige.
5.3
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd het gezag in stand te laten. Na het raadsonderzoek uit 2023 lijkt er niets veranderd te zijn tussen de ouders. Er is de ouders regelmatig geadviseerd om ouderschapsbemiddeling in te zetten maar dat is niet van de grond gekomen en de ouders zijn niet nader tot elkaar gekomen. Het is voor de vader niet haalbaar om samen met de moeder beslissingen te nemen over de minderjarige omdat hij de minderjarige niet kent, er weinig contact is en de vader onvoldoende bekend is met de leefwereld van de minderjarige. Indien er gezamenlijke beslissingen genomen moeten worden dient de vader in ieder geval kennis te hebben over hoe het met de minderjarige gaat. De vader moet op de hoogte gebracht worden omtrent de ontwikkelingen en zorgen die er over de minderjarige zijn.
Oordeel van het hof
5.4
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Het uitgangspunt van de wetgever is gezamenlijk gezag en eenhoofdig gezag is de uitzondering. Gebrekkige communicatie tussen de ouders hoeft in beginsel geen beletsel te vormen voor een gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag, zolang dit niet ten koste gaat van, of schadelijk is voor, de minderjarige.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat partijen nauwelijks met elkaar communiceren en dat er een gebrek aan vertrouwen is. De moeder lijkt moeite te hebben het verleden los te laten, waardoor er veel weerstand is in het contact met de vader. De moeder heeft tijdens de zitting in hoger beroep bevestigd dat zij de vader slechts zeer beperkt informeert omtrent de minderjarige, terwijl op haar de verplichting rust om de vader op de hoogte te houden van belangrijke zaken die de minderjarige betreffen. Anders dan de moeder betoogt, ziet het hof een vader die duidelijk betrokken wil zijn bij het leven van de minderjarige. De vader krijgt van de moeder echter weinig ruimte om verandering te brengen in de huidige situatie. Daarnaast is het voor de vader, juist omdat hij geen gezag heeft, ook lastig om betrokken te zijn. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat de hulp die de vader voor zichzelf ontvangt een contra-indicatie vormt voor gezamenlijk gezag. Nu niet is gebleken dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders bij de toewijzing van het gezamenlijk gezag of afwijzing van het gezamenlijk gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is, is naar het oordeel van het hof onvoldoende grond om de vader niet met het gezamenlijk gezag over de minderjarige te belasten. Naar het oordeel van het hof dienen beide ouders elkaars rol en invulling van het ouderschap te accepteren en samen te werken aan een goede invulling van het gezamenlijk gezag.
5.6
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag vernietigen en het verzoek van de vader om (mede) met het gezag over de minderjarige te worden belast, alsnog toewijzen.
Zorgregeling
5.7
Nu het hof de bestreden beschikking zal vernietigen ten aanzien van het gezag en zal bepalen dat het gezag gezamenlijk aan beide ouders toekomt, zal het hof hierna spreken van de zorgregeling in plaats van de omgangsregeling.
Standpunten partijen
5.8
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek(en) ter zake van de zorg- en contactregeling heeft afgewezen. De rechtbank is uitgegaan van onjuiste beweringen van de moeder. De moeder stelt de vader bewust in een kwaad daglicht om de volledige regie te behouden. De vader is van mening dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft gehecht aan het belang van de minderjarige dat hij door beide ouders gelijkwaardig wordt opgevoed. De vastgestelde regeling biedt onvoldoende perspectief op onbegeleid en onbelast contact tussen de vader en de minderjarige. Op deze wijze blijft de man afhankelijk van derde partijen en de grillen van de moeder. Er is inmiddels meermaals gebleken dat de vader en de minderjarige in die situatie soms maandenlang geen contact met elkaar hebben.
5.9
De moeder stelt dat de door de vader verzochte omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige is. De vader zal voor langere duur moeten laten zien dat hij de omgangsregeling kan nakomen. Door het voeren van de rechtszaken door de vader zijn de bemiddelingsgesprekken bij Cardea gestopt. De moeder staat achter begeleide omgang maar niet achter onbegeleide omgang. De vader is niet in staat de veiligheid van de minderjarige te waarborgen en de zorg voor de minderjarige te dragen. De moeder wijst op de drugs- en alcoholproblematiek van de vader, zijn agressieregulatiestoornis en beperkingen. De vader dient eerst te laten zien dat hij de omgangsregeling kan nakomen, dat hij voldoende in staat is de veiligheid van de minderjarige te waarborgen en dat hij de minderjarige niet belast met ouderproblematiek. De beperkingen en de persoonlijkheidsproblematiek van de vader staat onbegeleide omgang in de weg, aldus de moeder.
5.1
De raad heeft ter zitting het volgende verklaard. Reeds in 2023 heeft de raad in haar rapport geadviseerd om de begeleide omgang in stapjes op te bouwen naar onbegeleide omgang. Dit is tot op heden niet gebeurd. Voor de minderjarige is het van belang dat er onbelast contact is met beide ouders. Door de zorgen van de moeder over de vader en doordat de omgang nog steeds begeleid is, heeft de minderjarige het gevoel gekregen dat hij niet alleen met zijn vader kan zijn. Tijdens de omgang is er immers altijd iemand bij. De moeder moet de minderjarige emotionele toestemming geven zodat hij onbelast contact met de vader kan hebben. De minderjarige krijgt dan meer vertrouwen in de vader. Beide ouders dienen hun verantwoordelijkheid te nemen en stappen te zetten.
Oordeel van het hof
5.11
Ingevolge artikel 1:253a eerste lid BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter kan ingevolge het tweede lid van genoemd artikel op verzoek een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling).
5.12
Het hof overweegt als volgt. Het hof is met de raad van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat dat hij onbelast contact kan hebben met beide ouders en dat er op korte termijn toegewerkt gaat worden naar onbegeleide omgang. Anders dan de moeder, ziet het hof op dit moment geen redenen om aan te nemen dat de veiligheid van de minderjarige bij de vader onvoldoende gewaarborgd is. Gelet op het feit dat de minderjarige de afgelopen periode alleen begeleide omgang met de vader heeft gehad, ziet het hof aanleiding om de volgende (opbouwende) zorgregeling te bepalen, ingaande op de woensdag volgend op de dag waarop deze beschikking wordt gewezen:
  • de eerste twee weken verblijft de minderjarige op de woensdagmiddag uit school tot 17.00 uur, althans zolang BOR beschikbaar is, onder begeleiding van BOR bij de vader thuis;
  • daarna verblijft de minderjarige vier weken op de woensdagmiddag uit school tot 18.00 uur bij de vader, zonder begeleiding;
  • daarna verblijft de minderjarige zes weken in de ene week op woensdag uit school tot 18.00 uur en in de andere week op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader, zonder begeleiding;
  • aansluitend zal de definitieve zorgregeling gaan gelden, waarbij de minderjarige in de ene week van woensdag uit school tot 18.00 uur en in de andere week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijft, zonder begeleiding.
5.13
Gelet op het feit dat de moeder met de minderjarige op een voor de vader onbekend adres woont, zal de moeder, met uitzondering van de woensdagmiddag uit school, verantwoordelijk zijn voor het halen en brengen van de minderjarige.
Vakantie- en feestdagenregeling
5.14
Het hof zal voorts een vakantie- en feestdagenregeling bepalen conform het verzoek van de vader. Bij deze beslissing neemt het hof in aanmerking dat de minderjarige moet wennen aan het onbegeleide contact met de vader. Het hof zal derhalve de vakantie- en feestdagenregeling laten ingaan per 1 juli 2025.
Proceskosten
5.15
Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure, zal het hof de proceskosten in hoger beroep tussen partijen compenseren, in die zin dat een ieder der partijen de eigen kosten draagt.
5.16
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 augustus 2023, en opnieuw beschikkende:
belast de vader samen met de moeder met het gezag over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (met opbouwregeling) ingaande op de woensdag volgend op de dag waarop deze beschikking wordt gewezen als volgt:
  • de eerste twee weken verblijft de minderjarige op de woensdagmiddag uit school tot 17.00 uur, althans zolang BOR beschikbaar is, onder begeleiding van BOR bij de vader thuis;
  • daarna verblijft de minderjarige vier weken op de woensdagmiddag uit school tot 18.00 uur bij de vader, zonder begeleiding;
  • daarna verblijft de minderjarige zes weken in de ene week op woensdag uit school tot 18.00 uur en in de andere week op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader, zonder begeleiding;
  • aansluitend zal de definitieve zorgregeling gelden: de minderjarige verblijft in de ene week van woensdag uit school tot 18.00 uur en in de andere week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader, zonder begeleiding;
bepaalt dat de moeder, met uitzondering van de woensdagmiddag na school, verantwoordelijk is voor het halen en brengen van de minderjarige.
bepaalt de verdeling van de vakantie- en feestdagen vanaf 1 juli 2025 als volgt:
Vakanties
Zomervakantie 1 week bij de vader, in onderling overleg te bepalen
Herfstvakantie 3 dagen bij de vader, in onderling overleg te bepalen
Kerstvakantie 1 week bij de vader, in onderling overleg te bepalen
Voorjaarsvakantie 3 dagen bij de vader, in onderling overleg te bepalen
Meivakantie 3 dagen bij de vader, in onderling overleg te bepalen
Feestdagen
Suikerfeest bij de vader
Oud & Nieuw Oudejaarsavond bij de moeder
Nieuwjaarsdag vanaf 12.00 uur bij de vader
Overige feestdagen in beginsel bij moeder, tenzij in onderling overleg daarvan wordt afgeweken
Bijzondere dagen
Verjaardag kind even jaren bij de moeder op [datum] en bij de vader op [datum]
oneven jaren bij de vader op [datum] en bij de moeder op [datum]
Verjaardag ouder op de verjaardag van vader (extra) bij de vader en op de verjaardag van moeder (extra) bij de moeder
Vaderdag bij de vader
Moederdag bij de moeder
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, H.J. Wieman-Bart en K. van Barneveld-Peters bijgestaan door mr. F. Spieker als griffier en is op 15 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.