In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2016, wiens ouders een affectieve relatie hebben gehad. De vader had in eerste aanleg verzocht om gezamenlijk gezag over de minderjarige, maar dit verzoek was afgewezen door de rechtbank. De vader is van mening dat hij samen met de moeder het gezag kan uitoefenen en dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De moeder daarentegen stelt dat er onvoldoende communicatie is tussen de ouders en dat er in het verleden huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, wat haar angst voor de vader versterkt. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om het gezag in stand te laten, omdat er geen verbetering is in de communicatie tussen de ouders.
Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag toegewezen. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders. Tevens is er een zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige in een opbouwende regeling bij de vader verblijft, met als doel uiteindelijk onbegeleide omgang mogelijk te maken. De moeder blijft verantwoordelijk voor het halen en brengen van de minderjarige, met uitzondering van de woensdagmiddag na school. De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders in het belang van de minderjarige.