ECLI:NL:GHDHA:2025:944

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
22-003649-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling van feitelijk leidinggever voor overtreding van de Sanctiewet 1977

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2023. De betrokkene, geboren in 1967 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden voor het feitelijk leidinggeven aan het overtreden van de Sanctiewet 1977 en valsheid in geschrift. De rechtbank had vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 72.697,71 bedroeg, en de betrokkene was verplicht dit bedrag aan de Staat te betalen.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het plegen van strafbare feiten in de periode van 25 februari 2022 tot en met 27 september 2022. Het hof concludeert dat de betrokkene als feitelijk leidinggever van een besloten vennootschap betrokken was bij de export van gesanctioneerde goederen naar Rusland. De totale omzet van de vennootschap met deze goederen bedroeg € 1.453.954,21. Na correcties op basis van vrijspraken, heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 71.582,95.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de betrokkene opnieuw de verplichting opgelegd om het vastgestelde bedrag aan de Staat te betalen. Tevens is de maximale duur van de gijzeling vastgesteld op 1080 dagen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof zich niet kon verenigen met het eerdere vonnis.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003649-23 PO
Parketnummer: 83-235373-22
Datum uitspraak: 20 mei 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2023 in de ontnemingszaak tegen de betrokkene:

[betrokkene],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1967,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.
Procesgang
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 20 mei 2025 is de betrokkene veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest ter zake van – kort gezegd – het in de periode van 25 februari 2022 tot en met 27 september 2022 feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van het overtreden van de Sanctiewet 1977 en aan het medeplegen van valsheid in geschrift.
De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 28 november 2023 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 72.697,71 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van hetzelfde bedrag.
Namens de betrokkene is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de betrokkene naar voren is gebracht.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De oorspronkelijke vordering van het Openbaar Ministerie hield in dat het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat, zal worden vastgesteld op € 223.612,00 en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie gepersisteerd bij deze vordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis van de rechtbank te bevestigen.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het plegen van de in de strafzaak bewezenverklaarde strafbare feiten. Dit voordeel dient hem ontnomen te worden.
Op grond van het arrest in de strafzaak staat vast dat de betrokkene, als feitelijke leidinggever van [besloten vennootschap] (hierna: [besloten vennootschap]), in de periode van 25 februari 2022 tot en met 27 september 2022 namens [besloten vennootschap] een constructie heeft opgezet en uitgevoerd waarmee gesanctioneerde goederen werden geëxporteerd naar in Rusland gevestigde bedrijven.
[besloten vennootschap] heeft in de bewezen verklaarde periode ruim 1.000 verschillende soorten voorwerpen en in totaal 14.695 unieke items verhandeld. [1] De Centrale Dienst In- en Uitvoer van de Douane (hierna: CDIU) heeft aan de hand van facturen van [besloten vennootschap] 131 verschillende voorwerpen gecontroleerd. [2] Van 11 van deze 131 goederen is vastgesteld dat dit gesanctioneerde, danwel dual use goederen betroffen. De omzet die [besloten vennootschap] in de bewezenverklaarde periode heeft behaald met gesanctioneerde en dual use goederen bedroeg € 1.453.954,21. [3]
Nu het hof de betrokkene heeft vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1 sub (B) onder (i) (factuur I-00652-2) en voorts niet kan worden vastgesteld dat betaling is ontvangen voor de verkochte goederen, genoemd in feit 1 sub (B) onder (h) (factuur I-00644-2), zal het hof de voornoemde omzet verlagen met het bedrag van de totale waarde van deze beide facturen, bedragende respectievelijk $ 16.360,84 en $ 7.000,07, aldus in totaal $ 23.360,91. Omgerekend naar euro’s tegen de toenmalige koers gaat het om een bedrag van € 22.295,20 (uitgaande van een koers van 1,0478 [4] ). De omzet bedraagt dan: € 1.453.954,21 – € 22.295,20 = € 1.431.659,01.
Het hof is van oordeel dat met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat deze omzet van [besloten vennootschap] wederrechtelijk is verkregen.
Met de rechtbank en het Openbaar Ministerie is het hof van oordeel dat aannemelijk is dat de betrokkene provisie heeft ontvangen ter hoogte van 5% van deze wederrechtelijk verkregen omzet. [5]
Het hof verwerpt het standpunt van de verdediging inhoudende dat de betrokkene nimmer provisie heeft ontvangen, nu dit aan [besloten vennootschap] werd betaald, en het Openbaar Ministerie deze vennootschap heeft laten ontbinden.
Het hof overweegt dat uit het dossier volgt dat de betrokkene naast loon ook provisie ontving. Tot een bedrag van € 1.000.000,00 bedroeg deze provisie 5%. [6] Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit het dossier volgt dat er geldbedragen overgemaakt werden van [besloten vennootschap] naar de privérekening van de betrokkene en dat de betrokkene zelf tegenover de opsporingsambtenaren van de FIOD heeft verklaard dat hij provisie ontving. Dat de betrokkene de provisie niet heeft ontvangen, is aldus onvoldoende aannemelijk geworden.
Het hof komt dan ook tot het oordeel dat het aannemelijk is dat de betrokkene provisie heeft ontvangen ter hoogte van 5% over een wederrechtelijk verkregen omzet van € 1.431.659,01.
Het hof stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op 5% x € 1.431.659,01 =
€ 71.582,95.
Vaststelling van de betalingsverplichting
Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Nu het hof in de strafzaak niet is overgegaan tot verbeurdverklaring van banktegoeden is er geen aanleiding om hiermee, zoals de verdediging heeft verzocht, rekening te houden bij het vaststellen van de betalingsverplichting. Ook in het feit dat ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen dat [besloten vennootschap] geliquideerd wordt ziet het hof niet een omstandigheid die ertoe noopt de betalingsverplichting ten opzichte van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen. Dat de huidige of redelijkerwijs te verwachten draagkracht van de betrokkene niet toereikend is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen is het hof niet gebleken.
Het hof zal de betrokkene dan ook de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat aan de Staat te betalen.
Het hof zal bij het opleggen van de maatregel de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd. Uitgangspunt is dat voor elke volle
€ 50,00 van het opgelegde bedrag één dag wordt gerekend. De maximale duur van de gijzeling bedraagt evenwel 1080 dagen. Het hof zal dan ook bepalen dat de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd 1080 dagen is.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 71.582,95 (eenenzeventigduizend vijfhonderd tweeëntachtig euro en vijfennegentig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 71.582,95 (eenenzeventigduizend vijfhonderd tweeëntachtig euro en vijfennegentig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd tot 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. L.C. van Walree, als voorzitter, en mr. M.A.J. van de Kar en mr. F.W. Pieters, leden, in bijzijn van de griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 mei 2025.

Voetnoten

1.Ontnemingsrapportage van de FIOD Belastingdienst van 4 mei 2023: Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, onderzoek Drake en betrokkene [betrokkene], met bijlagen (hierna: ontnemingsrapportage), p. 4 en 14.
2.Ontnemingsrapportage, p. 14, met verwijzing naar DOC-204-01.
3.Ontnemingsrapportage, p. 14, met verwijzing naar AMB-043-02.
4.De gemiddelde koers van de Europese Centrale Bank (ECB) over de periode 25 februari 2022 tot en met 27 september 2022 van 1,04783, zoals gehanteerd in de ontnemingsrapportage, zie o.a. p. 18.
5.Ontnemingsrapportage, p. 16, met verwijzing naar AMB-023-03.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 282 dossier onderzoek Drake, dossiernummer 72011.