ECLI:NL:GHDHA:2025:947

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
22-002567-24.a
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van niet meewerken aan bloedonderzoek en rijden onder invloed in hoger beroep

Op 20 mei 2025 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1968, was in eerste aanleg vrijgesproken van het niet meewerken aan een bloedonderzoek en het rijden onder invloed. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak. In hoger beroep werd de tenlastelegging gewijzigd, waarbij een subsidiair feit werd toegevoegd. De verdachte werd beschuldigd van het niet opvolgen van een bevel tot bloedonderzoek en het rijden onder invloed van alcohol.

Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte een bevel had gekregen van een bevoegde ambtenaar om zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek. De verbalisant die het bevel had gegeven, was aspirant en dus niet bevoegd. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde, het rijden onder invloed, oordeelde het hof dat de bewijsvoering onvoldoende was. De verdachte had verklaard dat ze slechts twee glazen wijn had gedronken en dat ze in staat was om te rijden. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde in een mate dat ze niet in staat was om een auto te besturen. Daarom werd ook de verdachte van het subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. J.W. van den Hurk als voorzitter en mr. L.A. Pit en mr. A.E. Harteveld als leden, in bijzijn van griffier mr. N. Germeraad-van der Velden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002567-24
Parketnummer: 96-017613-24
Datum uitspraak: 20 mei 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 15 juli 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is aan de verdachte uitsluitend het niet meewerken aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 tenlastegelegd. Daarvan is de verdachte door de politierechter vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Ter terechtzitting in hoger beroep is de tenlastelegging gewijzigd, in die zin dat daaraan een subsidiair feit is toegevoegd. Aan de verdachte is thans tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 26 december 2023 te Naaldwijk, gemeente Westland, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel
8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan haar gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
subsidiair:
zij op of omstreeks 26 december 2023 te Honselersdijk, gemeente Westland, in elk geval in Nederland, als
bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl zij verkeerde onder zodanige
invloed van alcohol waarvan zij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan -al dan niet in
combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat zij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en dat de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 subsidiair 13 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich allebei – zij het deels op verschillende gronden – op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde niet meewerken aan een bloedonderzoek. Het hof overweegt hierover het volgende.
Op basis van het dossier kan naar het oordeel van het hof niet worden bewezen dat de verdachte een bevel in de zin van artikel 163 lid 5 Wegenverkeerswet 1994 is gegeven zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek. Een dergelijk bevel kan worden gegeven door een (hulp)officier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie. De hier bedoelde ministeriële regeling betreft de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. In artikel 1a van die regeling staat dat de ambtenaren van politie die in schaal 8 of hoger zijn benoemd worden aangewezen voor het geven van een bevel tot een bloedonderzoek. Uit artikel 2, eerste lid, van het Besluit rangen politie blijkt dat een aspirant lager dan schaal 4 wordt gewaardeerd. Verbalisant [verbalisant], die in deze zaak het bevel heeft gegeven, was aspirant en dus niet bevoegd om het bevel zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek te geven. Dit betekent dat het tenlastegelegde bestanddeel ‘van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie’ niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte een personenauto heeft bestuurd, terwijl ze onder zodanige invloed van alcohol verkeerde dat ze niet tot behoorlijk besturen van een personenauto in staat moest worden geacht. Als bewijsmiddelen heeft de advocaat-generaal genoemd het opvallende rijgedrag van de verdachte, de alcoholgeur die werd geroken in de auto van de verdachte en de uitslag van het voorlopig ademonderzoek op straat.
Volgens de raadsman is dit onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen en moet vrijspraak volgen. Het hof overweegt hierover het volgende.
De uitslag van het voorlopig ademonderzoek op straat (hierna: de blaastest) betrof in deze zaak: F (fail). Deze uitslag geeft volgens de ‘Instructie handhaving rijden onder invloed (2.2.2. onder A)’ een indicatie dat een hoeveelheid alcohol boven de 570 ug/l (> 650 ug/l) is aangetroffen en lijkt daarmee belastend voor de verdachte. Een blaastest geeft evenwel slechts een indicatie over ademalcoholgehalte. Het daadwerkelijke ademalcoholgehalte behoort met een ademanalyse op het politiebureau te worden bepaald, via een procedure die met strikte waarborgen is omkleed. Eventueel kan in plaats van een ademanalyse bloedonderzoek plaatsvinden. Gelet hierop kan de uitslag van de blaastest naar het oordeel van het hof slechts bijdragen aan het bewijs van het subsidiair tenlastegelegde indien uit de overige inhoud van het dossier blijkt dat verdachte niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Dat is naar het oordeel van het hof in deze zaak niet het geval. De verdachte verklaart dat ze twee glazen witte wijn had gedronken tijdens het kerstdiner voorafgaand aan het besturen van de auto en dat ze prima in staat was om een personenauto te besturen. Voor het opvallende rijgedrag en de alcoholgeur in de auto heeft ze een niet op voorhand onaannemelijke verklaring gegeven: ze had problemen met haar dochter – die naast haar zat in de auto en die ook alcohol had gedronken – en moest haar aandacht verdelen tussen het controleren van haar dochter, die dreigde uit de auto te stappen, en het besturen van de auto. Over een andere mogelijke indicator voor alcoholgebruik, te weten een belemmerde spraak bevat het proces-verbaal van de politie onvoldoende concrete informatie, nu daarin slechts wordt gerelateerd dat de verdachte niet duidelijk uit haar woorden kwam, iets wat verschillende oorzaken kan hebben. Bovendien wordt in een ander proces-verbaal van bevindingen van dezelfde verbalisant in het geheel geen gewag gemaakt van afwijkende spraak. Een andere reden om te twijfelen aan de bruikbaarheid van de uitslag van de blaastest voor de vaststelling dat verdachte niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht is erin gelegen dat de verdachte heeft verklaard dat het goed mogelijk is dat er slechts enkele minuten hebben gezeten tussen het moment waarop ze de laatste slok wijn heeft gedronken en het moment waarop de blaastest is uitgevoerd. Het valt dus niet uit te sluiten dat de uitslag van de blaastest is beïnvloed door resten alcohol in de mond van de verdachte en dus geen betrouwbare indicatie geeft van de mate waarin de alcohol haar capaciteiten om de auto behoorlijk te besturen beïnvloedde.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte verkeerde onder zodanige invloed van alcohol dat ze niet tot behoorlijk besturen van een personenauto in staat moest worden geacht. Daarom wordt de verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk, als voorzitter, en mr. L.A. Pit en mr. A.E. Harteveld, leden, in bijzijn van de griffier mr. N. Germeraad-van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 mei 2025.
Mr. A.E. Harteveld is buiten staat dit arrest te ondertekenen.