ECLI:NL:GHDHA:2025:947
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van niet meewerken aan bloedonderzoek en rijden onder invloed in hoger beroep
Op 20 mei 2025 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1968, was in eerste aanleg vrijgesproken van het niet meewerken aan een bloedonderzoek en het rijden onder invloed. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak. In hoger beroep werd de tenlastelegging gewijzigd, waarbij een subsidiair feit werd toegevoegd. De verdachte werd beschuldigd van het niet opvolgen van een bevel tot bloedonderzoek en het rijden onder invloed van alcohol.
Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte een bevel had gekregen van een bevoegde ambtenaar om zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek. De verbalisant die het bevel had gegeven, was aspirant en dus niet bevoegd. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde, het rijden onder invloed, oordeelde het hof dat de bewijsvoering onvoldoende was. De verdachte had verklaard dat ze slechts twee glazen wijn had gedronken en dat ze in staat was om te rijden. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde in een mate dat ze niet in staat was om een auto te besturen. Daarom werd ook de verdachte van het subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.
Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. J.W. van den Hurk als voorzitter en mr. L.A. Pit en mr. A.E. Harteveld als leden, in bijzijn van griffier mr. N. Germeraad-van der Velden.