ECLI:NL:GHDHA:2025:975

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
200.343.823/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag en huurachterstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen [appellant] en Stichting Zorgpartners Midden-Holland. [appellant] huurde een woning in een seniorencomplex van Zorgpartners, maar de woning was inmiddels ontruimd. Het hof oordeelde dat de huurovereenkomst ontbonden moest worden vanwege seksueel grensoverschrijdend gedrag van [appellant], het niet voldoen aan de precontractuele informatieplicht en een huurachterstand van drie maanden. Het hof stelde vast dat [appellant] kort na zijn intrek in de woning zijn buurvrouw had aangerand en dat hij niet had gemeld dat hij eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De huurachterstand bedroeg € 2.996,52, wat ook een belangrijke factor was in de beslissing om de huurovereenkomst te ontbinden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die eerder had geoordeeld dat de ontbinding gerechtvaardigd was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van huurders om relevante informatie te delen bij het aangaan van een huurovereenkomst en de gevolgen van ongepast gedrag in een woonomgeving.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.343.823/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 10681882 \ CV EXPL 23-2551
Arrest van 10 juni 2025
in de zaak van
[appellant],
ingeschreven in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. N. Roos, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
Stichting Zorgpartners Midden-Holland,
gevestigd in Gouda,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W. van Leuveren, kantoorhoudend in Alphen aan den Rijn.
Het hof noemt partijen hierna [appellant] en Zorgpartners.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] huurde een woning in een seniorencomplex van Zorgpartners. De woning is inmiddels ontruimd. In deze zaak staat de vraag centraal of de huurovereenkomst met betrekking tot de woning moet worden ontbonden.
1.2
Het hof is van oordeel dat voldoende vaststaat dat [appellant] kort nadat hij in de woning is komen wonen zijn buurvrouw heeft aangerand, althans zich seksueel grensoverschrijdend tegenover haar heeft gedragen. Daarnaast heeft [appellant] bij het aangaan van de huurovereenkomst niet gemeld dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Ten slotte bedraagt de huurachterstand drie maanden. Het hof is van oordeel dat deze omstandigheden ieder zelfstandig, maar zeker gezamenlijk de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 17 juni 2024, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 21 maart 2024;
  • het arrest van dit hof van 10 september 2024, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast (deze is niet gehouden);
  • de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord tevens voorwaardelijk incidenteel verzoek ex artikel 22 lid 1 Rv c.q. artikel 195 lid 1 Rv tot het verstrekken van afschrift van bescheiden door appellant van Zorgpartners, met bijlagen
  • de conclusie van antwoord in incident van [appellant] , met bijlagen.
2.2
Vanwege het door Zorgpartners opgeworpen voorwaardelijke incident is de zaak aanvankelijk op de rol gezet voor arrest in incident. De griffier heeft partijen echter laten weten dat het hof de beslissing in het incident zal aanhouden, omdat die samenhangt met de beslissing in de hoofdzaak. Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of zij in de hoofdzaak een mondelinge behandeling of arrest wensen. Beide partijen hebben het hof verzocht arrest te wijzen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] is volgens een artikel in het AD op [datum] veroordeeld voor verkrachting en aanranding van meerdere bewoners in het ouderencomplex in [woonplaats] waar hij woonde. Aan hem is daarbij een celstraf van drie maanden en een contact- en locatieverbod opgelegd. Deze veroordeling is nog niet onherroepelijk.
3.2
Op 8 maart 2023 heeft [appellant] zich ingeschreven bij Zorgpartners. In het inschrijfformulier heeft [naam] (hierna: [naam] ), de ex-partner van [appellant] en op dat moment zijn contactpersoon, onder meer ingevuld:
Reden van verhuizing
Hr woont nu in [woonplaats] zonder zorg, wil graag terug naar [woonplaats] . Heeft zorg en huishoudelijke ondersteuning nodig.
Bij dat inschrijfformulier heeft [naam] een verhuurdersverklaring gevoegd, opgesteld door haarzelf. Deze verklaring is mede ondertekend door [appellant] . Daarin staat onder andere:
3.3
Per 3 april 2023 heeft [appellant] een woning van Zorgpartners gehuurd aan de [adres 1] in [woonplaats] (hierna: de woning). De woning is gelegen in een zorgcomplex dat bestemd is voor mensen van 55 jaar en ouder met een zorgvraag. De huurprijs bedroeg € 977,50 per maand, inclusief servicekosten.
3.4
De destijds 95 jarige buurvrouw van [appellant] heeft op 2 juni 2023 aangifte tegen [appellant] gedaan wegens aanranding omdat hij op 26 april 2023 in haar borst zou hebben geknepen en haar om een zoentje gevraagd zou hebben.
3.5
Ook diverse andere omwonenden en de thuiszorg hebben geklaagd over het gedrag van [appellant] .
3.6
Zowel de rechtbank als het hof hebben in de strafzaak tegen [appellant] naar aanleiding van het hiervoor in 3.4 genoemde incident bewezen geacht dat [appellant] zijn buurvrouw heeft aangerand. Het hof heeft [appellant] bij arrest van 20 augustus 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 106 dagen met aftrek van voorarrest en [appellant] een gebiedsverbod opgelegd voor de omgeving van de woning en een contactverbod met de buurvrouw, beide voor de duur van twee jaren. [appellant] heeft cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof.
3.7
[appellant] heeft, ook na aanmaning daartoe, de verschuldigde huur niet tijdig en volledig betaald. De huurachterstand bedroeg ten tijde van het vonnis van de kantonrechter € 2.996,52 (3 maanden huur).
3.8
[appellant] is bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 8 september 2023 veroordeeld om de woning te ontruimen. Verder heeft de voorzieningenrechter hem een gebiedsverbod opgelegd. De woning is op 16 november 2023 ontruimd.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Zorgpartners heeft [appellant] gedagvaard en gevorderd dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst met betrekking tot de woning ontbindt, en [appellant] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 5.056,73 aan huurachterstand, rente en kosten, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.2
De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden, [appellant] veroordeeld om een bedrag van € 4.385,26 aan Zorgpartners te betalen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] wil dat het hof het vonnis gedeeltelijk vernietigt, de vordering van Zorgpartners tot ontbinding van de huurovereenkomst alsnog afwijst en de proceskosten compenseert.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Zorgpartners heeft aan haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst het volgende ten grondslag gelegd:
[appellant] heeft ten onrechte voor het aangaan van de huurovereenkomst niet aan Zorgpartners gemeld dat hij vervolgd werd voor zedendelicten die waren gepleegd in zijn vorige woonomgeving;
[appellant] heeft overlast veroorzaakt doordat hij zijn buurvrouw heeft aangerand en ander (seksueel) grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond;
[appellant] heeft een huurachterstand van drie maanden laten ontstaan.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat deze gedragingen voldoende reden zijn om de huurovereenkomst te ontbinden. Hiertegen richten zich de grieven van [appellant] . Het hof zal die grieven hierna per grond beoordelen. Het hof begint vanwege de ernst van deze grond met het gestelde grensoverschrijdend gedrag van [appellant] .
Aanranding en ander (seksueel) grensoverschrijdend gedrag
6.2
Volgens [appellant] is de stelling dat hij overlast zou hebben veroorzaakt enkel gebaseerd op de vermeende aanranding van zijn buurvrouw. Weliswaar zitten er meer verklaringen van omwonenden in het dossier maar deze zijn alle gebaseerd op wat zij gehoord hebben over de vermeende aanranding van de buurvrouw. Gelet op de onschuldpresumptie en het feit dat [appellant] ontkent dit feit te hebben gepleegd, mag het hof er volgens [appellant] niet vanuit gaan dat hij zijn buurvrouw heeft aangerand.
6.3
Het hof is van oordeel dat voldoende vaststaat dat [appellant] kort nadat hij in de woning is komen wonen zijn buurvrouw heeft aangerand en ook overigens ongewenst gedrag heeft vertoond. Dit blijkt allereerst uit de gedetailleerde verklaringen van de buurvrouw en de verklaring van haar zoon, die onderling overeenstemmen. Ook de verklaringen van de andere bewoners, de thuiszorg en de wijkagent dragen bij aan het beeld dat [appellant] ongepaste (seksueel getinte of bedreigende) opmerkingen heeft gemaakt en een onveilige sfeer heeft veroorzaakt. Bovendien is [appellant] na een met alle waarborgen omklede procedure waarin [appellant] zijn eigen visie op het gebeurde naar voren heeft kunnen brengen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep strafrechtelijk veroordeeld voor de aanranding van zijn buurvrouw. Het hof weegt het feit dat meerdere rechters de aanranding bewezen hebben geacht mee in het nadeel van [appellant] . [appellant] heeft verder (ook) in de onderhavige procedure niet toegelicht wat er zich volgens hem tussen hem en de buurvrouw heeft afgespeeld, maar het gelaten bij een niet-gemotiveerde ontkenning. Dat vindt het hof in het licht van de gedetailleerde en consistente verklaringen van de buurvrouw onvoldoende. Ten slotte weegt mee dat het niet voor het eerst is dat [appellant] soortgelijke feiten heeft begaan. [appellant] is immers strafrechtelijk veroordeeld voor het plegen van vergelijkbare feiten in zijn vorige woonomgeving.
6.4
Het feit dat geen van de hiervoor genoemde strafrechtelijke veroordelingen in kracht van gewijsde is gegaan, maakt het voorgaande niet anders. Ook leidt dit er niet toe dat in deze zaak van de onschuld van [appellant] moet worden uitgegaan. De strafrechtelijke onschuldpresumptie staat er niet aan in de weg dat het hof in deze civielrechtelijke procedure op grond van de daarvoor geldende regels van stelplicht en bewijslast een oordeel geeft over de vraag of Zorgpartners voldoende heeft onderbouwd dat de feiten die in de strafrechtelijke procedure aan de vervolging en veroordeling van [appellant] ten grondslag zijn gelegd, daadwerkelijk zijn voorgevallen. De uitspraken in de strafzaak hebben daarbij vrije bewijskracht. De onschuldpresumptie brengt ook niet mee dat aan het bewijs hogere eisen zouden moeten worden gesteld dan anders het geval zou zijn.
Mededelingen bij inschrijving
6.5
Wat betreft het feit dat [appellant] bij de inschrijving niet heeft gemeld dat hij werd vervolgd voor zedendelicten, stelt [appellant] dat hij niets had hoeven melden omdat een vervolging niet hetzelfde is als overlast, terwijl bovendien niet vaststaat dat hij in zijn vorige woonomgeving overlast heeft veroorzaakt. Verder stelt [appellant] dat het eventueel onjuist invullen van het inschrijfformulier niet kan bijdragen aan de ontbinding van de huurovereenkomst, omdat hij bij het invullen van dit formulier nog geen huurder van Zorgpartners was.
6.6
Het hof stelt bij de beoordeling van dit punt voorop dat ook voordat een overeenkomst tot stand komt, partijen zich tegenover elkaar moeten gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Dit brengt mee dat zij hun gedrag mede moeten laten bepalen door elkaars gerechtvaardigde belangen. Wanneer de verhuurder de huurder verzoekt om bij zijn inschrijving een vragenlijst in te vullen, brengt deze verplichting mee dat de potentiële huurder aan de verhuurder naar aanleiding van de gestelde vragen alle feiten moet meedelen, die, naar hij weet of behoort te begrijpen, voor de verhuurder van belang (kunnen) zijn voor het antwoord op de vraag of hij met deze huurder een huurovereenkomst zal willen afsluiten.
6.7
Het hof is van oordeel dat [appellant] door op het inschrijvingsformulier niet te vermelden dat hij werd vervolgd voor zedendelicten, gepleegd in zijn vorige woonomgeving, en door de verhuurdersverklaring mede te ondertekenen waarin is vermeld dat er geen sprake is van sommaties vanwege of juridische procedures over overlast, Zorgpartners onvolledig en daarmee onjuist heeft geïnformeerd. [appellant] had moeten begrijpen dat zijn strafrechtelijke vervolging voor zedendelicten, gepleegd in zijn vorige woonomgeving, voor Zorgpartners van groot belang was en dat de bedoeling van de vragen op het inschrijfformulier en in de verhuurdersverklaring was om dergelijke informatie boven tafel te krijgen. Het feit dat de gedragingen van [appellant] strafrechtelijk zijn gekwalificeerd als aanranding doet daar niet aan af. Aanranding valt immers aan te merken als een ernstige vorm van overlast, en dit had [appellant] duidelijk moeten zijn. Door Zorgpartners onjuist te informeren is [appellant] tekortgeschoten in zijn precontractuele verplichtingen tegenover haar.
Huurachterstand
6.8
[appellant] heeft een huurachterstand laten ontstaan van in totaal drie maanden. Hij stelt dat dit het gevolg is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en daarom niet de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Volgens [appellant] kon hij als gevolg van zijn detentie en het aan hem opgelegde gebiedsverbod namelijk niet bij zijn brievenbus zodat hij niet wist dat de huurbetalingen gestorneerd waren. Zorgpartners heeft er echter terecht op gewezen dat zij in haar dagvaarding – die [appellant] bereikt heeft – in eerste aanleg heeft gesteld dat de huur over de maand augustus 2023 niet betaald was, en dat zij vervolgens ter zitting – in aanwezigheid van [appellant] – haar eis vermeerderd heeft en de huurachterstand van drie maanden (mede) aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. Niettemin heeft [appellant] daarin geen aanleiding gezien om de achterstallige huur te betalen of een betalingsregeling met Zorgpartners te treffen. Bij die stand van zaken kan de eventuele eerdere onwetendheid van [appellant] hem niet baten.
6.9
Op grond van vaste rechtspraak is een huurachterstand van drie maanden voldoende om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Het hof ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om daar in dit geval anders over te oordelen.
Belangenafweging
6.1
Het hof is van oordeel dat de hiervoor besproken verwijten aan het adres van [appellant] ieder zelfstandig, maar zeker in onderlinge samenhang, de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Dat geldt temeer omdat Zorgpartners opkomt voor het belang van de kwetsbare bewoners van [naam gebouw] die zich veilig moeten kunnen voelen in hun eigen woonomgeving. Dit belang prevaleert boven het belang van [appellant] om zijn woning te behouden. [appellant] had – zeker na de ervaringen in zijn vorige woonomgeving – moeten weten dat hij met zijn gedrag beëindiging van de huurovereenkomst riskeerde. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om seksueel grensoverschrijdend gedrag te vertonen. Hij zal de gevolgen daarvan moeten dragen. Ten slotte merkt het hof op dat het door de strafrechter opgelegde gebieds- en contactverbod het gebruik door [appellant] van de woning feitelijk onmogelijk maken, zodat [appellant] om die reden ook geen belang heeft bij voortzetting van de huurovereenkomst.
Conclusie en proceskosten
6.11
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 21 maart 2024 bekrachtigen.
6.12
Zorgpartners heeft een incidentele vordering ingesteld tot afgifte van een afschrift van de tegen [appellant] gewezen strafvonnissen onder de voorwaarde dat het hof niet reeds aanstonds het hoger beroep van [appellant] ongegrond zou verklaren. Aan die voorwaarde is niet voldaan, zodat het incident niet hoeft te worden beoordeeld.
6.13
Het hof passeert ten slotte het bewijsaanbod van [appellant] , omdat [appellant] geen feiten heeft gesteld, die als ze bewezen worden, tot een andere beslissing kunnen leiden.
6.14
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep (inclusief nakosten).
De proceskosten in hoger beroep worden begroot op:
griffierecht € 798,-
salaris advocaat € 1.214,- (1 punt × tarief II)
nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)Totaal € 2.190,-.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 21 maart 2024;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Zorgpartners begroot op € 2.190,-;
  • bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
  • wijst af wat in hoger beroep in de hoofdzaak meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. P. Glazener, mr. D. Stoutjesdijk en mr. D. Aarts en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier.