ECLI:NL:GHLEE:1993:AA4037

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
5 februari 1993
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
248/92
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Streppel
  • mr. Goederee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1988 en de vraag naar nieuw feit

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1988, opgelegd aan een arts die ook winst uit onderneming genoot. De inspecteur had de belanghebbende aangeslagen naar een belastbaar inkomen van ƒ 130.445, maar later werd een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 147.098. De belanghebbende ging in beroep tegen deze navorderingsaanslag, waarbij hij stelde dat er geen nieuw feit was dat de navordering rechtvaardigde, zoals vereist door artikel 16 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De inspecteur daarentegen betoogde dat er sprake was van een administratieve vergissing die vergelijkbaar was met een schrijf- of tikfout.

De mondelinge behandeling vond plaats op 30 september 1992, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende niet verscheen. Het Hof deed op 14 oktober 1992 mondeling uitspraak, maar de gemachtigde vroeg om een schriftelijke uitspraak. Het Hof oordeelde dat de ten onrechte toegekende oudedagsreserve een vergissing was die niet voortvloeide uit een onjuist inzicht in de feiten. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende, door zijn gemachtigde, had moeten begrijpen dat de aanslag berustte op een administratieve vergissing en dat er geen sprake was van een navordering verhinderende beoordelingsfout.

Uiteindelijk oordeelde het Hof dat het beroep ongegrond was en handhaafde de navorderingsaanslag. De uitspraak werd gedaan door mr. Streppel, in aanwezigheid van griffier mr. Goederee, op 5 februari 1993.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 248/92
5 februari 1993
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vierde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de door de belastingdienst ondernemingen te P (:de inspecteur) opgelegde aanslag wegens navordering van inkomstenbelasting voor het jaar 1988.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende werd in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988 op grond van de Wet op de inkomsten-belasting 1964, gelijk deze wet voor het onderha-vige jaar gold (hierna te noemen: de Wet) door de inspecteur aangeslagen naar een belastbaar ink-omen van ¦ 130.445,--.
1.1 Aan belanghebbende is vervolgens een aanslag we-gens navordering van inkomstenbelasting voor dat jaar opgelegd naar een belastbaar inkomen van
¦ 147.098,--, in welke aanslag geen verhoging is begrepen.
1.3 Belanghebbende is tegen deze navorderingsaanslag, gedagtekend 9 januari 1992, in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk is ingekomen op 6 maart 1992.
1.4 Nadat de inspecteur zijn vertoogschrift (met bijlagen) had ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 30 september 1992, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig was de inspecteur. Belanghebbendes gemachtigde, alhoewel opgeroepen bij brief met ontvangstbevestiging van 31 juli 1992, verzonden naar het door hem opgegeven adres en blijkens de bevestiging daarvan op 3 augustus 1992 in ontvangst genomen, is niet verschenen.
1.5 Het Hof heeft in deze zaak op 14 oktober 1992 mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces- verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 28 oktober 1992, aan partijen is verzonden.
1.6 Op 18 november 1992 is bij het Hof een verzoek van de gemachtigde van belanghebbende ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
1.7 Van alle genoemde stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Uit de gedingstukken blijkt:
2.1 Belanghebbende is arts en genoot ook in het onderhavige jaar winst uit onderneming (zelfstandig uitgeoefend beroep). In de ingediende aangifte inkomstenbelasting 1988 verzocht belanghebbende dotatie aan de fiscale oudedagsreserve achterwege te laten.
Aan betaalde pensioenpremies werd een bedrag ad
¦ 28.820,-- ten laste van de winst gebracht. Het ondernemingsvermogen per 31 december 1988 was negatief.
2.2 Ter inspectie werd bij de administratieve verwerking van belanghebbendes aangifte het onderne- mingsvermogen per 31 december 1988 v vastgesteld op het bedrag aan betaalde pensioenpremies (¦ 28.820,--). Tevens werd (volgens geloofwaardige verklaring van de inspecteur) in plaats van niet toevoegen aan de F.O.R. een kruisje geplaatst bij toevoegen, waardoor een oudedagsreserve van ¦ 16.653,-- werd gevormd.
2.3 De aldus ten onrechte gevormde oudedagsreserve leidde tot een belastingteruggave van ¦ 10.182,-- . Over 1984 ontving belanghebbende een gering bedrag aan belasting terug. Over 1985 heeft belanghebbende een bedrag ad ¦ 6.763,-- op de definitieve aanslag bijbetaald. Over de jaren 1986 en 1987 was het op de definitieve aanslagen te betalen belastingbedrag gelijk aan de reeds op de voorlopige aanslagen betaalde bedragen.
2.4 De door belanghebbendes gemachtigde ingevulde verzamelstaat, behorende bij het aangiftebiljet 1988, geeft een berekening van het belastbaar inkomen. Het vastgestelde belastbaar inkomen
verschilt ten opzichte van het door de gemachtigde berekende belastbaar inkomen met ¦ 16.653,--.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.
4. Standpunten van partijen.
4.1. Belanghebbende is de mening toegedaan dat het te weinig betaalde bedrag niet kan worden nagevorderd, omdat zich geen nieuw feit heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 16 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Volgens belanghebbende heeft de inspecteur bij het opleggen van de aanslag meerdere fouten gemaakt, waardoor geen sprake kan zijn van een met een schrijf- of typefout gelijk te stellen fout, maar van een ambtelijk verzuim.
4.2. De inspecteur is van oordeel dat er sprake is geweest van een met een schrijf- of tikfout te vergelijken administratieve vergissing, die aan belanghebbende als zodanig kenbaar is geweest.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting zijn standpunt gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1 Op grond van de onder 2.1 en 2.2 omschreven feiten is het Hof van oordeel dat door het ten onrechte toekennen van de oudedagsreserve een met een schrijf- of tikfout op één lijn te stellen vergissing is gemaakt, welke niet voortvloeit uit een onjuist inzicht in de op de aanslagregeling betrekking hebbende feiten. Van een navordering verhinderende beoordelingsfout is mitsdien geen sprake.
5.2 Het onder 2.4 omschreven feit en het feit dat belanghebbende door zijn gemachtigde nadrukkelijk aangaf van de vorming van de oudedagsreseve af te willen zien, laten geen andere evolgtrekking toe dan dat gemachtigde, wiens kennis in dezen aan belanghebbende moet worden toegerekend, bij de ontvangst van de aanslag over 1988 moet hebben begrepen dat het zonder reden vaststellen van de F.O.R. op een schrijf- of tikfout of daarmee gelijk te stellen vergissing berustte. De opgelegde aanslag heeft derhalve niet bij belanghebbende de indruk kunnen wekken te berusten op een
- zij het mogelijk onjuiste - vaststelling door de inspecteur van het belastbaar inkomen. Volledigheidshalve merkt het Hof op dat zulks ook niet namens belanghebbende is gesteld.
5.3 Gelet op het vorenstaande acht het Hof het beroep ongegrond.
6. De beslissing.
Het Hof handhaaft de navorderingsaanslag.
Gedaan op 5 februari 1993 door mr. Streppel, raadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Goederee en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
De griffier van het gerechtshof te Leeuwarden.
[Zie ook arrest HR nummer 29501 (red.)]