4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Bij de onder 2.2 genoemde inbeslagneming van de administratie werden werkbonnen aangetroffen. Op deze werkbonnen werden naast aantallen uren en materialen, ook de naam van de klant van belanghebbende waarvoor het werk werd verricht, vermeld.
Tevens werd een registratie van overuren aangetroffen. Uit deze gegevens is het aantal gewerkte uren per werknemer bepaald.
Uit de loonadministratie is vervolgens per werknemer een overzicht opgesteld van de verantwoorde bedragen aan nettoloon, vakantiegeld en overuren. De volgens de werkbonnen gewerkte uren en de overurenregistratie zijn hiermee vergeleken.
4.2. De aldus geconstateerde verschillen hadden hoofdzakelijk betrekking op overuren die niet dan wel niet juist waren doorberekend, vakantiegeld, onjuiste toepassing van het bijzonder tarief en het niet vermelden van alle werknemers en het aan hen betaalde loon op de verzamelloonstaten.
4.3. De niet verantwoorde uren en overuren werden vermenigvuldigd met het volgens verklaringen van betrokkenen ontvangen netto uurloon ad f 10,-- , vanaf mei 1986 ad f 12,--.
4.4. Een overzicht van het per werknemer niet verantwoorde loon vermeldt:
I f 4.457,22
J - 4.059,29
K - 3.850,91
L - 5.852,13
M - 12.055,19
N - 5.423,74
O - 4.876,05
P - 5.409,22
Q - 3.391,10
R - 1.821,31
S - 3.779,21
E - 4.561,51
G - 32,13
F - 672,20
T - 237,05
H - 29,18
U - 3.751,79
f 64.259,23
De hierover verschuldigde loonbelasting bedraagt f 15.252,--.
4.5. Tegenover belanghebbendes onvoldoend onderbouwde stelling dat de werkbonnen-administratie slechts van ondergeschikt belang zou zijn staat het uitgebreide en gedetailleerde onderzoeksdossier, waaruit het hof, in navolging van de Raad van Beroep als vaststaand zal aannemen:
- dat belanghebbendes direkteur (D) onder de noemer "prive" gelden van belanghebbende opnam om werknemers te betalen en dat de uren, waarvoor die betalingen dienden dus niet op posten in de financiele adminstratie zijn terug te voeren;
- dat deze uren wel terug te vinden zijn op de in beslag genomen werkbonnen;
dat uit geen enkele verklaring blijkt dat er sprake zou zijn geweest van een verrekening van de door het C berekende overuren met uren, welke de werknemers "in de min stonden" wegens het niet minder dan de normale werkweek werken in verband met slecht weer en dergelijke. Dat, indien er een dergelijke afspraak of gewoonte zou bestaan, het toch zeer voor de hand liggend is, dat deze vermeld zou zijn door de daarbij betrokken personen. Dat met name uit de verklaring van D d.d. 18 november 1987 niets van een dergelijke strekking is terug te vinden;
4.6. De Centrale Raad van Beroep concludeert in zijn uitspraak (met inachtneming van het hierboven onder 4.5. gestelde): Gedaagde (- C) heeft, bij gebreke van een betrouwbare en volledige administratie van het geen binnen het bedrijf van eiseres (= belanghebbende) aan beloningen is betaald, de premieloonbedragen schattenderwijs moeten vaststellen. Uit de gedingstukken is de Raad gebleken dat gedaagde uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar de wijze waarop eiseres de door haar uitbetaalde bedragen heeft 'verbond'.
Gedaagde heeft daarbij aan de hand van de in de administratie aangetroffen werkbonnen, overzichten van overuren en werkplaatsuren, bezien of alle loonbetalingen waren verantwoord. Daarbij heeft gedaagde op grond van de diverse zich onder de gedingstukken bevindende verklaringen van werknemers van eiseres als loon voor de gewone (winter-) uren f 10,-- en de overwerkuren eveneens f 10,-- en per mei 1986 f 12,-- per uur aangehouden.
Mede gelet op de in rubriek I van de aangevallen uitspraak uitvoerig weergegeven feiten en omstandigheden, kan de Raad zich met de gevolgde berekeningswijze verenigen. Eiseres heeft naar het oordeel van de Raad niet aannemelijk kunnen maken dat de door gedaagde gebezigde berekeningswijze voor onjuist moet worden gehouden."
4.7. Naar 's hofs oordeel zijn door belanghebbende geen feiten of omstandigheden gesteld - en zijn deze ook anderszins niet aannemelijk geworden - op grond waarvan moet worden aangenomen, dat de conclusies van de Centrale Raad van Beroep in genoemde uitspraak -welke conclusies het hof onder de gegeven omstandigheden aannemelijk acht en overneemt als de zijne- onjuist moeten worden geacht.
4.8. Dat aan de hand van de werkbonnen over 1987 niet kon worden aangetoond dat gewerkte uren niet in de loonadminstratie zijn opgenomen, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Dat jaar is hier immers niet aan de orde. Met betrekking tot het onderhavige jaar (1986) zijn verschillen in loonadminstratie en gewerkte uren juist wel aangetoond, zij het niet door een uitgebreid eigen onderzoek van de inspecteur maar door een -naar 's hofs oordeel- degelijk en betrouwbaar onderzoek uitgevoerd door het C.
4.9. In zijn vertoogschrift heeft de inspecteur verklaard de verhoging van 100 % te laten vervallen. Bovendien dient de naheffingsaanslag overeenkomstig het gestelde op bladzijde 3 van de aanvulling op het vertoogschrift te worden verminderd tot f 14.684,-- .
4.10 Het beroep van belanghebbende is gedeeltelijk gegrond.