ECLI:NL:GHLEE:1998:BO3426

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 1998
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 894/96 Vennootschapsbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • prof. mr. Aardema
  • mr. Eradus
  • mr. Pruiksma
  • mr. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van motivering in vennootschapsbelastingzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden op 11 september 1998, gaat het om een geschil tussen X B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een aanslag in de vennootschapsbelasting. De inspecteur had de aanslag opgelegd op 15 mei 1996, waarbij een belastbaar bedrag van f 50.000,- was vastgesteld. Het bezwaarschrift dat door belanghebbende was ingediend, ontbeerde echter een motivering, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring door de inspecteur op 30 augustus 1996.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door haar directeur Mevrouw A, voerde aan dat de inspecteur zich schuldig had gemaakt aan détournement de pouvoir en dat de niet-ontvankelijkheid onterecht was. De inspecteur daarentegen stelde dat belanghebbende niet had voldaan aan haar motiveringsplicht en dat de omkering van de bewijslast van toepassing was. Tijdens de zitting op 29 april 1998 werd de zaak mondeling behandeld, waarbij belanghebbende haar standpunt verder toelichtte.

Het hof oordeelde dat het bezwaarschrift niet voldeed aan de wettelijke vereisten zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Het hof concludeerde dat de inspecteur terecht had gehandeld door het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien belanghebbende niet in staat was geweest om de benodigde motivering te verstrekken, ondanks dat de inspecteur voldoende gelegenheid had geboden om dit te doen. De uitspraak van de inspecteur werd bevestigd, en er werden geen proceskosten aan belanghebbende opgelegd.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. BK 894/96 11 september 1998
Uitspraak
van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Z (:belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen van de Belastingdienst te Emmen (:de inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar op grond van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (zoals die wet voor het onderhavige jaar luidde; hierna:de wet), over het jaar 1992 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting (:Vpb).
1. Procesgang.
Gedagtekend 15 mei 1996 werd aan belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 50.000,-.
Op het tegen die aanslag ingediende bezwaarschrift heeft de inspecteur op 30 augustus 1996 uitspraak gedaan, waarbij het bezwaar wegens het ontbreken van een motivering niet-ontvankelijk werd verklaard.
Tegen die uitspraak is namens belanghebbende een beroepschrift (met 2 bijlagen) ingediend, ter griffie ingekomen op 14 oktober 1996, en aangevuld bij brief (met bijlagen) ingekomen op 1 september 1997.
Nadat de inspecteur een vertoogschrift had ingediend heeft ter terechtzitting van 29 april 1998, gehouden te Leeuwarden, de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Aldaar verschenen belanghebbendes directeur, Mevrouw A (echtgenote van B), die werd vergezeld van haar echtgenoot, alsmede de inspecteur.
Ter zitting is door de directeur van belanghebbende een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
De inhoud van alle voormelde (en hierna nog te noemen) stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
2. De feiten.
Op grond van de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat voor dit geding tussen partijen als niet of onvoldoende (gemotiveerd) weersproken het navolgende vast:
2.1 Belanghebbende is opgericht op 28 september 1992. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt f 100.000,-, waarvan f 40.000,- is geplaatst bij en volgestort door de oprichtster, Mevrouw A, die optreedt als directeur.
2.2 Het aan belanghebbende uitgereikte aangiftebiljet vennootschapsbelasting 1992 werd in november 1993 ter inspectie ontvangen. In de bijlage bij de aangifte werd een belastbaar bedrag van negatief
f 2.792,- vermeld. Het biljet zelf was, hoewel ondertekend, niet ingevuld.
2.3 Bij het regelen van de onderhavige aanslag, gedagtekend 15 mei 1996, heeft de inspecteur het aangegeven belastbaar bedrag ambtshalve gecorrigeerd tot f 50.000,-.
2.4 Bij brief van 1 juni 1996 is door de directeur van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Een motivering ontbrak.
2.5 Bij brief van 11 juli 1996 verzocht de inspecteur het bezwaar te motiveren.
2.6 Bij brief van 19 juli 1996 antwoordde de gemachtigde van belanghebbende daartoe niet bij machte te zijn. Als reden werd opgegeven het feit dat op 14 november 1994 door de FIOD in de woning van de directeur van belanghebbende en haar echtgenoot, de heer B, huiszoeking ter inbeslagneming was verricht, dat daarbij een groot deel van de administratie van belanghebbende in beslag was genomen, en dat men daarom niet in staat c.q. niet in de gelegenheid was het bezwaarschrift te onderbouwen. De huiszoeking vond plaats in het kader van een tegen de heer B aangespannen strafrechtelijk onderzoek. In verband daarmee is de heer B vervolgens, blijkens tot de gedingstukken behorende krantenartikelen, tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld. Zijn echtgenote, belanghebbendes directeur, werd in dezelfde zaak veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte. Niet blijkt dat op enig moment belanghebbende (X B.V.) als verdachte van een strafbaar feit is aangemerkt geweest.
2.7 Nadat de inspecteur in reactie op voormelde brief de termijn voor indiening van de motivering had verlengd tot 21 augustus 1996, deelde de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 15 augustus 1996 mede dat nog immer niet over de stukken kon worden beschikt, in verband waarmee men een verlenging van de termijn voor motivering van minimaal 3 maanden noodzakelijk achtte.
2.8 Aan dat verzoek heeft de inspecteur geen gevolg gegeven. Bij brief van 11 juni 1996 had de inspecteur reeds aan belanghebbende medegedeeld dat hij, nu de inbeslaggenomen stukken niet betrekking hadden op de B.V., geen aanleiding zag de motivering van het bezwaar te laten afhangen van het verloop van het FIOD-onderzoek, en dat navraag bij de FIOD had bevestigd dat alle stukken betrekking hebbende op belanghebbende reeds waren teruggegeven. Op 30 augustus 1996 werd uitspraak op het bezwaarschrift gedaan.
2.9 De rechtbank te Assen heeft op klachte van belanghebbende bij beschikking van 20 april 1995 de teruggave aan belanghebbende gelast van haar administratie over 1993 en 1994.
3. Geschil.
Partijen strijden over de vraag of de inspecteur terecht wegens het ontbreken van een motivering tot niet-ontvankelijk-verklaring van het bezwaarschrift is overgegaan.
4. De standpunten van partijen.
4.1 Belanghebbende is op gronden als vermeld in de van haar afkomstige stukken van oordeel dat de inspecteur zich heeft schuldig gemaakt aan détournement de pouvoir danwel willekeur, danwel anderszins heeft gehandeld in strijd met enig ander in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur.
4.2 De inspecteur daartegenover is op gronden als vermeld in de van hem afkomstige stukken van mening, primair, dat belanghebbende in de bezwaarfase niet heeft voldaan aan haar motiveringsplicht, subsidiair, dat belanghebbende wegens het niet voldoen aan haar informatieplicht de omkering van de bewijslast heeft te dragen, en meer subsidiair, dat de thans geproduceerde achterliggende stukken de nodige scepsis verdienen.
Ter zitting hebben partijen in hun standpunten volhard zonder daartoe nadere gronden aan te voeren.
5. De rechtsoverwegingen.
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, letter d., van de Algemene wet bestuursrecht (:Awb; Wet van 4 juni 1992, Stb. 916) dient een tegen een belastingaanslag gericht bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten.
5.2 Dit voorschrift kan bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat het bezwaarschrift gemotiveerd dient te vermelden dat en waarom de bezwaarde zich met de opgelegde aanslag niet kan verenigen.
5.3 Aan niet-naleving van voormeld voorschrift verbindt artikel 6:6 van de Awb het gevolg dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits alsdan de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn.
5.4 Vaststaat dat het bezwaarschrift tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 1992 niet was gemotiveerd, en tevens, dat de inspecteur desverlangd een termijn heeft geboden dat verzuim te herstellen. Echter staat tevens vast dat de gevraagde motivering niet is verstrekt.
5.5 In die omstandigheden kon de inspecteur zonder schending van enig in het algemeen rechtsbewustzijn
levend beginsel van behoorlijk bestuur komen tot zijn besluit het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren.
5.6 De door belanghebbende gestelde inbeslagname van administratieve bescheiden door de FIOD disculpeert haar in casu niet: het strafrechtelijk onderzoek had betrekking op een andere juridische entiteit dan belanghebbende, terwijl overigens genoegzaam is komen vast te staan dat de op belanghebbende betrekking hebbende en haar toebehorende bescheiden op last van de rechtbank zijn teruggegeven.
5.7 Het vorenoverwogene betekent enerzijds, dat belanghebbende niet heeft voldaan aan het door de wet gestelde vereiste het bezwaarschrift te voorzien van een motivering, en anderzijds, dat het achterwege gebleven zijn van die motivering geheel voor rekening van belanghebbende dient te blijven.
5.8 Het bezwaarschrift is daaom terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
6. De slotsom.
De grieven kunnen niet leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak, zodat bevestiging daarvan moet volgen.
7. De proceskosten.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in arikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
8. De beslissing.
Het hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Gedaan op 11 september 1998 door prof. mr. Aardema, vice-president, als voorzitter, en mrs. Eradus, president, en Pruiksma, raadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier mevr. mr. Wolbers, en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 1998 te Leeuwarden door mr. Drion, raadsheer.
Op 16 september 1998 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.