Parketnummer: 24-001181-99
Arrest d.d. 14 juni 2000 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen d.d. 16 november 1999 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 18-070244-99 en 18-050220-99 afzonderlijk aangebrachte, doch ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op 17 september 1964 te Curaçao,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI De Torentijd,
Torentijdweg 1 4337 PE Middelburg,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr W.F. de Haan, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Groningen heeft de verdachte bij voormeld vonnis, in de als voormeld gevoegde zaken, op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft voorts op de vorderingen van de benadeelde partijen beslist, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 17 november 1999 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzittingen van 11 mei 2000 en 31 mei 2000 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
Gehoord zijn:
De advocaat-generaal zowel in haar voordracht van de zaak alsook in haar vordering, de getuigen, alsmede de verdachte zo in zijn antwoorden als in de middelen van verdediging door en namens hem aangevoerd.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Het hof neemt uit het beroepen vonnis over de daar vermelde inhoud van de inleidende dagvaardingen.
Bewezenverklaring.
(zie de aangehechte, uitgestreepte telasteleggingen)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A sub 1 en sub 2 en in zaak B meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op de misdrijven:
feit 1:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
feit 2:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
zaak B:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (m.b.t. het wapen)
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (m.b.t. de munitie).
Strafbaarheid.
Omtrent verdachte is met betrekking tot het in zaak A sub 2 telastegelegde door dr. J. van Borssum Waalkes, psychiater en vast gerechtelijk deskundige te Breda, een psychiatrisch rapport uitgebracht d.d. 24 oktober 1999, welk rapport - zakelijk weergegeven - als conclusie inhoudt, dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd ten tijde van het plegen van voormeld telastegelegde.
Het hof verenigt zich met gemelde conclusie en maakt die tot de zijne.
Het hof acht verdachte mitsdien te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem - ook overigens - geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
De arrondissementsrechtbank te Groningen heeft de verdachte veroordeeld tot 5 jaar gevangenisstraf. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot 5 jaar gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, waaronder twee gewapende overvallen, en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan twee gewapende overvallen, feiten die zo ernstig zijn en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo verontrustend dat alleen een vrijheidsbenemende straf van zeer lange duur in aanmerking komt.
De twee gewapende overvallen, de één op een belwinkel en de andere op een woning, heeft verdachte samen met anderen gepleegd binnen een relatief korte tijdspanne van ongeveer 2½ maand. De buit bij de overval op de belwinkel bestond uit een portemonnee, een paspoort, telefoonkaarten, een rijbewijs, geld en 2 mobiele telefoons en de buit op de woning bestond uit een aantal sieraden, een videocamera, een mobiele telefoon, een bankpasje en geld.
Tijdens het plegen van de overval op de woning heeft verdachte steeds met een vuurwapen gedreigd. Aangenomen kan worden dat de slachtoffers van de overvallen ernstig door het gebeurde zijn geschokt, terwijl de ervaring leert dat zij nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen zullen ondervinden van wat hun is overkomen.
Onder deze omstandigheden acht het hof een gevangenisstraf van 5 jaren passend.
Motivering van de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in het geding in eerste aanleg gevoegd. Door de eerste rechter is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van fl. 1500,= en is de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich vervolgens, overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, door een schriftelijke opgave bij de advocaat-generaal binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep gevoegd.
Het hof overweegt dat vaststaat, dat door het in zaak A sub 2 bewezenverklaarde feit door de benadeelde partij schade is geleden, voor welke schade verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Het hof stelt die schade ex aequo et bono vast op een bedrag van fl. 1500,= (immateriële schade). De vordering van de benadeelde partij behoort derhalve te worden toegewezen tot een bedrag als hiervoor vermeld, één en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd, met veroordeling van verdachte als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de benadeelde partij.
Het overige door de benadeelde partij gevorderde is naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard, dat het zich leent voor de behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, in dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in het geding in eerste aanleg gevoegd. De benadeelde partij is in eerste aanleg verschenen en heeft aldaar haar vordering toegelicht. Door de eerste rechter is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van fl. 1500,= en is de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij is bij de behandeling van het geding in hoger beroep, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen en heeft zich evenmin overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering schriftelijk in het geding in hoger beroep gevoegd. Nu in eerste aanleg de vordering gedeeltelijk werd toegewezen, duurt de voeging van de benadeelde partij in het geding in hoger beroep voort, en wel voor zover de vordering in prima werd toegewezen.
Het hof overweegt dat vaststaat, dat door het in zaak A sub 2 bewezenverklaarde feit door de benadeelde partij schade is geleden, voor welke schade verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Het hof stelt die schade ex aequo et bono vast op een bedrag van fl. 1500,= (immateriële schade). De vordering van de benadeelde partij behoort derhalve te worden toegewezen tot een bedrag als hiervoor vermeld, één en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd, met veroordeling van verdachte als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de benadeelde partij.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP in de gevoegde zaken:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld in zaak A sub 1 en sub 2 en in zaak B telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A sub 1 en sub 2 en in zaak B meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], tot een bedrag van fl. 1500,= (zegge: duizendvijfhonderd gulden), één en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd;
verklaart voornoemde benadeelde partij niet-ontvankelijk in dat deel van haar vordering waarop hiervóór niet is beslist;
bepaalt dat voornoemde benadeelde partij in zoverre haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door voornoemde benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], tot een bedrag van fl. 1500,= (zegge: duizendvijfhonderd gulden), één en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door voornoemde benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs Huisman, raadsheer, als voorzitter, Wedzinga en Laagland, raadsheren, in tegenwoordigheid van mevrouw Boersma als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2000 door de raadsheer mr Wedzinga voornoemd, zijnde mr Laagland voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.