ECLI:NL:GHLEE:2000:AD8365

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-001072-99
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Vellinga
  • Huisman
  • Gorter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden inzake mensenhandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 21 juni 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden. De verdachte, geboren op 6 december 1972, werd beschuldigd van mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. De telastelegging omvatte dat de verdachte vrouwen, waaronder [slachtoffer], door geweld en bedreiging met geweld tot prostitutie heeft gebracht. Het hof oordeelde dat de telastelegging duidelijk was en verwierp het verweer van de raadsman dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging. Het hof concludeerde dat de verklaringen van de getuigen bruikbaar waren voor het bewijs, ondanks de bezwaren van de verdediging over de wijze van verhoor en de betrouwbaarheid van de getuigen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001072-99
Arrest d.d. 21 juni 2000 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 26 oktober 1999 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op 6 december 1972 te Sliven,
Thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande
thans verblijvende in Huis van Bewaring Karelskamp,
Bornsestraat 333 7601 PB Almelo,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr M.R. Roethof, advocaat te Arnhem.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een misdrijven veroordeeld tot straffen en een bijkomende straf, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 29 oktober 1999 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzittingen van 29 maart 2000, 13 april 2000 en 7 juni 2000 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
Beroep op de nietigheid van de inleidende dagvaarding.
Door de raadsman van verdachte is gesteld dat de dagvaarding voor zover deze betrekking heeft op gedragingen met betrekking tot [slachtoffer] nietig dient te worden verklaard. Blijkens de stukken, aldus de raadsman, is [slachtoffer] in de telastegelegde periode twee maal naar Nederland gereisd en in de prostitutie werkzaam geweest zodat met betrekking tot [slachtoffer] niet duidelijk is op welke reis naar Nederland er gedoeld wordt.
Het hof verwerpt dit verweer. Nu de telastelegging - gelet op de daarin genoemde periode - onmiskenbaar beide perioden omvat waarin [slachtoffer] naar Nederland is gereisd en in de prostitutie werkzaam is geweest, is van onduidelijkheid van de telastelegging geen sprake.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Het hof neemt uit het beroepen vonnis over de daar vermelde inhoud van de inleidende dagvaarding, zoals door de eerste rechter verbeterd gelezen.
Beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie c.q. op onbruikbaarheid van bewijsmateriaal c.q. op strafvermindering
Door de raadsman is gesteld, dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging dan wel dat de verklaringen van de getuigen niet bruikbaar zijn voor het bewijs dan wel dat er zodanige verzuimen in de procedure hebben plaatsgevonden, dat de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim dient te worden verlaagd. Daartoe voert hij -zakelijk weergegeven - het volgende aan:
a. de verklaringen van de getuigen zijn onder regie van de politie tot stand zijn gekomen in die zin dat nadat [slachtoffer] zich tot de politie had gewend, onder regie van de politie (en dus van het OM) gesprekken tussen de getuigen hebben plaatsgevonden.
b. de getuige [getuige] is op donderdag 8 april 1999 op grond van de vreemdelingenwetgeving te Alkmaar aangehouden en vervolgens vervoerd naar Leeuwarden; er is in het dossier slechts een verklaring opgenomen, die zij op maandag 12 april 1999 heeft afgelegd; gezien het tijdsverloop moet zij eerder verklaringen hebben afgelegd; deze hadden aan het dossier moeten zijn toegevoegd.
c. de getuige [getuige] is weliswaar aangehouden in het kader van de vreemdelingenwetgeving doch deze aanhouding was gericht op het verkrijgen van een belastende verklaring tegen verdachte; dat is misbruik van recht; justitie wilde [getuige] helemaal niet uitzetten; derhalve is haar vrijheidsbeneming in strijd met het bepaalde in art. 5 EVRM.
d. er hebben verhoren van getuigen bij de politie plaatsgevonden zonder dat verdachtes raadsman in de gelegenheid is gesteld bij die verhoren tegenwoordig te zijn; dit klemt in het bijzonder ten aanzien van de verklaring van de getuige [getuige] die zij heeft afgelegd nadat zij door de rechter-commissaris was gehoord.
e. bij de getuige [getuige] is een hoeveelheid drugs aangetroffen; niet blijkt dat zij ter zake is of wordt vervolgd; dit roept de vraag op of [getuige] niet is opgetreden als zogenaamde kroongetuige.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd leidt reeds daarom niet tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, omdat daaruit niet blijkt dat de wijze waarop het opsporingsonderzoek heeft plaatsgevonden van dien aard is dat er ernstige inbreuken zijn gemaakt op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Aan bruikbaarheid van de verklaringen van de getuigen [slachtoffer], [getuige] en [getuige] staat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd niet in de weg. De omstandigheid, dat de politie de getuigen met elkaar heeft laten spreken voordat zij voor verdachte belastende verklaringen tegenover de politie hebben afgelegd, maakt het bezigen van die verklaringen voor het bewijs niet ongeoorloofd. Voorts zijn er geen aanwijzingen, dat de politie invloed heeft uitgeoefend op de inhoud van die verklaringen, terwijl ook aan de betrouwbaarheid van die verklaringen niet behoeft te worden getwijfeld, nu deze verklaringen in nadien onder ede afgelegde verklaringen in hoofdzaak zijn bevestigd.
Anders dan de raadsman wil, is niet aannemelijk dat [getuige] vóór 12 april 1999 enige verklaring van betekenis heeft afgelegd die een uitgebreidere weergave vergt dan hetgeen in het proces-verbaal is gerelateerd omtrent enige gesprekken die met [getuige] hebben plaatsgevonden voordat zij bereid was de voor verdachte belastende verklaring van 12 april 1999 af te leggen. Voorts bestaan er anders dan de raadsman wil geen aanwijzingen dat [getuige] is aangehouden op basis van de vreemdelingenwetgeving doch dat haar aanhouding niet was gericht op handhaving van de vreemdelingenwetgeving maar op het verkrijgen van een belastende verklaring tegen verdachte. In dit verband is van belang dat uit het ter zake van de telastegelgde feiten opgemaakte proces-verbaal blijkt, dat meermalen buitenlandse prostitués zijn aangehouden op basis van de vreemdelingenwetgeving en vervolgens zijn uitgezet. Voorts is er - eveneens anders dan de raadsman wil - geen enkele aanwijzing dat [getuige] optreedt als zogenaamde kroongetuige, dat wil zeggen dat haar door het Openbaar Ministerie is toegezegd dat zij niet zou worden vervolgd ter zake van het aanwezig hebben van verdovende middelen als zij tegen verdachte een belastende verklaring zou afleggen.
Verklaringen, die de getuigen nadat zij door de rechter-commissaris zijn gehoord, nog weer door de politie zijn gehoord, worden niet voor het bewijs gebezigd. De enkele omstandigheid dat die verhoren hebben plaatsgevonden brengt niet mee, dat er sprake is van verzuim van enige vorm als bedoeld in art. 359a Sv.
Uit het vorenoverwogene volgt, dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de bruikbaarheid van het bewijsmateriaal dan wel met betrekking tot strafvermindering niet opgaat.
Bewezenverklaring.
hij in de periode van 1 oktober 1997 tot en met 8 april 1999 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen,
vrouwen genaamd [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer] door geweld en/of door bedreiging met geweld en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht tot prostitutie heeft gebracht, bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld en/of bovenomschreven misbruik (ondermeer) hieruit dat verdachte en/of verdachtes mededaders
a) [slachtoffer]
nadat die [slachtoffer] in Nederland was gekomen, tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat die [slachtoffer] in een vitrine moest werken en een vitrine voor die [slachtoffer] heeft/hebben geregeld en tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat die [slachtoffer] (een groot deel van) de verdiensten aan verdachte en/of verdachtes één van verdachtes mededaders heeft/hebben laten afdragen en verdachte die [slachtoffer] in het gezicht en elders tegen het lichaam heeft geslagen en
b) [slachtoffer]
nadat zij naar Nederland was gekomen, het paspoort van die [slachtoffer] onder zich heeft/hebben gehouden en tegen die [slachtoffer] heeft/
hebben gezegd dat zij in een vitrine zou moeten werken en (een groot deel van) de verdiensten aan verdachte en/of één van verdachtes mededaders heeft/hebben laten afdragen en verdachte aan die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd dat verdachte haar zou vermoorden indien zij bij de politie de waarheid zou vertellen en verdachte die [slachtoffer] tegen een been heeft geschopt en
c) [slachtoffer]
nadat verdachte en/of verdachtes mededaders die [slachtoffer] van een vals paspoort heeft/hebben voorzien, tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat zij een vitrine moest gaan zoeken en (een groot deel) van de verdiensten aan verdachte en/of één van verdachtes mededaders heeft/hebben laten afdragen en verdachte die [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geslagen;
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf:
mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren en een geldboete van ¦ 50.000,00. Verdachte heeft hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren en een geldboete van ¦ 50.000,00.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich in min of meer georganiseerd verband meermalen schuldig gemaakt aan mensenhandel ten behoeve van raamprostitutie, hetgeen een zo ernstig strafbaar handelen betreft, dat alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Verdachte heeft zich gedurende ongeveer anderhalf jaar bezig gehouden met het werkzaam houden van tenminste een drietal Bulgaarse vrouwen en het werkzaam houden van die vrouwen in de prostitutie. Dit gebeurde onder valse voorwendselen en met het afnemen van het paspoort van twee van de Bulgaarse vrouwen. De verdiensten van de vrouwen dan wel een groot deel daarvan werden door verdachte en/of zijn mededaders ingehouden, al dan niet onder het doen van beloften die verdiensten in de toekomst alsnog aan de vrouwen ter beschikking te stellen.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte geweld heeft gepleegd tegen de vrouwen.
Het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld, is ten gunste van verdachte bij de strafbepaling in aanmerking genomen.
Onder deze omstandigheden is een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar gerechtvaardigd.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 250ter van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren;
beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen:
1 mobiel telefoontoestel, merk Ericsson, type GF768, kleur geel/
zwart, 23 bankbiljetten à f 100,--, 35 bankbiljetten à f 50,--, 7 bankbiljetten à f 25,--, 15 bankbiljetten à DM 1000,--, 1 bankbiljet à DM 500,--, 13 bankbiljetten à DM 100,--, 28 bankbiljetten à DM 50,--, 43 bankbiljetten à DM 20,--, 24 bankbiljetten à DM 10,--, 6 bankbiljetten à $ 100,--, 1 bankbiljet à $ 20,--, 1 bankbiljet à $ 10,--, 9 bankbiljetten à $ 5,--, 1 bankbiljet à Bfr 2000,--1 bankbiljet à Dinar 20,--, 1 bankbiljet à L 5,-- (pond GB), 2 bankbiljetten à L 20,-- (pond GB), een bedrag van f 9,50 aan nederlands kleingeld, 3 gouden ringen, 1 gouden halsketting (geschakeld), 1 goud(kleurige) armband (geschakeld), 1 goud-
(kleurig) polshorloge merk Seiko met goudkleurige band
voor zover nog niet teruggegeven;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
- Dit arrest -
Dit arrest is aldus gewezen door mrs Vellinga, vice-president, voorzitter, Huisman en Gorter, raadsheren, in tegenwoordigheid van mevrouw Eisma als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2000 door de raadsheer mr Gorter, zijnde mr Huisman voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
type: GGE