ECLI:NL:GHLEE:2000:BL4072

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2000
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 807/98 Omzetbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en naheffingsaanslag bij drinkgelegenheid met speelautomaten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 14 september 2000, betreft het een geschil over een naheffingsaanslag omzetbelasting die is opgelegd aan een vennootschap onder firma (v.o.f.) die een drinkgelegenheid exploiteert met speelautomaten. De inspecteur van de belastingdienst had na een controle geconstateerd dat de boekhouding van de belanghebbende niet voldeed en had daarom de omzet theoretisch berekend, wat leidde tot de naheffingsaanslag. De belanghebbende betwistte de correcties en voerde aan dat de omzet op basis van kassagegevens kon worden afgeleid. Hij stelde dat er verschillende redenen waren voor de lagere omzet, zoals het wegspoelen van niet verkochte bieren en ondeskundigheid in de beginjaren van de onderneming.

Het hof oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat er tekortkomingen in de administratie van de belanghebbende waren. De boekhouding werd door het hof niet als betrouwbaar beschouwd, waardoor de naheffingsaanslag werd bevestigd. De belanghebbende had onvoldoende gemotiveerd waarom de door de inspecteur geconstateerde gebreken niet klopten. Het hof concludeerde dat de inspecteur zijn correcties voldoende had onderbouwd en dat de argumenten van de belanghebbende niet overtuigend waren. De uitspraak van de inspecteur werd dan ook bevestigd, en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. Er waren geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
tweede meervoudige belastingkamer
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
14 september 2000
nummer :807/98
belanghebbende :v.o.f. X
te :Z
tegen :het hoofd van de belastingdienst ondernemingen Groningen (: de inspecteur)
aangevallen beslissing:uitspraak op bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag
belasting :omzetbelasting
jaar :1992 tot en met 1994
mondelinge behandeling :op 31 augustus 2000 te Leeuwarden door mr Pruiksma, voorzitter en vice-president, mrs
Drion en Fransen, raadsheren, in tegenwoordigheid van mw mr De Jong-Braaksma als
griffier
verschenen :de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door de vennoten de heren A en B, alsmede de
inspecteur, bijgestaan door de heer C
geschilpunt : correcties terecht?
Beslissing:
Het hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Gronden:
vooraf:
1. De inspecteur neemt in zijn pleitnota het standpunt in dat belanghebbende alsnog niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn bezwaar, omdat laatstgenoemde in de bezwaarfase herhaaldelijk telefonische en schriftelijke verzoeken van de inspecteur om een inhoudelijke toelichting van het bezwaar onbeantwoord heeft gelaten.
Nu de inspecteur voormeld standpunt pas ter zitting heeft ingenomen en belanghebbende zijn standpunt in de beroepsfase wel inhoudelijk heeft gemotiveerd, acht het hof het niet (meer) op zijn plaats belanghebbende alsnog niet ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar.
met betrekking tot het eigenlijke geschil:
2. Belanghebbende drijft in (onder meer) de onderhavige periode een drinkgelegenheid waar door klanten tevens gebruik gemaakt kan worden van opgestelde speelautomaten.
3. Naar aanleiding van een begin 1997 bij belanghebbende uitgevoerd boekenonderzoek is door een zogenaamde veldtoetser van de belastingdienst -kort samengevat- geconcludeerd dat:
-in alle jaren van de onderzochte periode hoge kassaldi aan het einde van het boekjaar door middel van memo-posten zijn gecorrigeerd en dat er in de loop van het jaar in het geheel geen kascontrole plaats heeft gevonden;
-in het jaar 1994 op bepaalde momenten negatieve kassen zijn geconstateerd;
-de `betaalde' huren over de jaren 1993 en 1994 door de gemachtigde zijn berekend en daarna als kasbetaling in de administratie verwerkt met de aanname dat deze bedragen ook daadwerkelijk betaald zijn;
-privéopnamen in de loop van een kalenderjaar niet in de administratie werden geboekt, maar bij het samenstellen van de administratie achteraf zijn geboekt;
-de omzet van de speelautomaten als zodanig niet in de administratie is geboekt;
-in het jaar 1992 bij belanghebbende een bedrag van f 10.000,- als representatiekosten ten laste van de winst is gebracht, welk bedrag via een memo-post op het kasverschil in mindering is gebracht.
4. Omdat de inspecteur, na de door hem uitgevoerde controle, de mening was toegedaan dat belanghebbendes boekhouding over onderhavige periode niet kan dienen als basis voor een goede omzetberekening, heeft hij de omzet theoretisch berekend en op grond van die berekening de onderhavige naheffingsaanslag vastgesteld. In de bestreden uitspraak en de onderhavige beroepsprocedure handhaaft de inspecteur zijn naheffingsaanslag en de daaraan ten grondslag liggende becijfering onverkort.
5. Belanghebbende bestrijdt niet, althans onvoldoende gemotiveerd, de door de inspecteur geconstateerde gebreken aan de administratie, doch hij is van mening dat de omzet op basis van de kassagegevens kan worden afgeleid, dat een verklaring voor de hogere omzet op grond van de theoretische berekening is gelegen in de omstandigheden dat niet verkochte speciale bieren worden weggespoeld, middels acties speciaal bier voor een te lage prijs wordt weggedaan, in de beginjaren vanwege ondeskundigheid het aantal glazen bier per fust lager lag dan het gemiddelde en in de beginjaren veel bier werd weggegeven om een klantenbestand op te bouwen, dat het bedrag dat voor de verhuurde bovenwoning is gehanteerd veel te hoog is, dat ten onrechte een correctie heeft plaatsgevonden wegens de huurnota`s en dat de omzetbelasting op de niet betaalde huur over 3 maanden in 1994 terecht is afgetrokken.
6. Op grond van het onder 3. vermelde heeft de inspecteur naar het oordeel van het hof aannemelijk gemaakt dat er een behoorlijk aantal tekortkomingen en feilen aan belanghebbendes administratie kleven. Deze feilen en tekortkomingen zijn van zodanige aard en omvang dat het hof van oordeel is dat belanghebbendes boekhouding niet als een betrouwbare en correcte weergave van de gegenereerde omzet kan worden aangemerkt. De boekhouding is door de inspecteur mitsdien terecht verworpen als grondslag voor de vaststelling van de omzet over de onderhavige periode.
7. Ter zitting is door voornoemde C namens de inspecteur gesteld dat bij de theoretische omzetberekening is uitgegaan van de regionale branchecijfers en dat -voor zover van belang en namens belanghebbende tijdens de controle aangevoerd- rekening is gehouden met belanghebbendes argumenten terzake van verliezen van bier in verband met weggooien, weggeven, ondeskundigheid en korting. Voor het hof is er geen aanleiding aan te nemen dat de inspecteur in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden. De brief van de Grolschleverancier leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat Dijk ter zitting onweersproken heeft aangevoerd dat het verschil tussen de aangegeven - en theoretisch berekende omzet vooral wordt veroorzaakt door de frisdranken en niet zozeer door het bier.
Daarnaast heeft C onweersproken aangevoerd dat kassastroken slechts tot 12 april 1992 aanwezig zijn. Het hof is met de inspecteur van oordeel dat de aanwezige kassagegevens onder die omstandigheden niet als basis voor de omzetberekening kunnen dienen.
Bovendien acht het hof de door de inspecteur gepleegde bijtelling van f 6.000,- op jaarbasis (f 500,- per maand) als correctie op de in rekening gebrachte huur wegens privegebruik van de bovenwoning door een van de vennoten een reële huurhoogte. Dat deze correctie (aanmerkelijk) te hoog is vastgesteld is het hof niet aannemelijk geworden.
Ook de correctie terzake van de kwijtgescholden huur acht het hof terecht, nu belanghebbende de -gemotiveerd door de inspecteur weersproken- stelling dat er sprake is van een omzetting van nog verschuldigde huur in een lening niet aannemelijk heeft gemaakt.
Tenslotte heeft de inspecteur terecht een correctie op de voorbelasting van twee keer f 1.621,- aangebracht omdat terzake van de huur facturen en betalingen ontbreken en er bovendien sprake is van een dubbele aftrek. De onjuistheid van deze -door de inspecteur boekhoudkundig onderbouwde- correctie is niet gebleken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de inspecteur zijn (omzet)correcties voldoende heeft onderbouwd. Dat deze correcties te hoog zouden zijn vastgesteld is het hof niet aannemelijk geworden.
8. Belanghebbendes beroep is derhalve ongegrond.
9. Naar het oordeel van het hof zijn er geen termen aanwezig te komen tot een veroordeling in de proceskosten.
Aldus vastgesteld en ter openbare terechtzitting uitgesproken te Leeuwarden op 14 september 2000.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
Mw mr K. De Jong-Braaksma Mr H.S. Pruiksma
Afschrift aangetekend aan partijen
verzonden op: 28 september 2000