ECLI:NL:GHLEE:2000:ZJ0034

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 augustus 2000
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
WAHV 00-00107
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Dijkstra
  • Vellinga
  • Huisman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van kantonrechter in verkeersboetezaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter te Dordrecht, die op 19 januari 2000 het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene had beroep ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie, maar de kantonrechter oordeelde dat het beroep niet tijdig was ingediend. De betrokkene heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend, maar heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de nadere toelichting van de betrokkene.

Het gerechtshof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Volgens artikel 14 WAHV kan hoger beroep worden ingesteld als de opgelegde sanctie meer bedraagt dan fl. 150,-- of als de betrokkene niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet of niet tijdig stellen van zekerheid. In dit geval was de sanctie fl. 60,-- en was de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroep niet tijdig was ingesteld. Het hof oordeelt dat de WAHV in dit geval geen mogelijkheid biedt voor hoger beroep, maar dat het recht op toegang tot de rechter, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in dit geval wel moet worden gerespecteerd.

Het hof concludeert dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep te laat was ingesteld. Desondanks oordeelt het hof dat de betrokkene niet in zijn beroep kan worden ontvangen, omdat er geen argumenten zijn aangedragen die de niet-ontvankelijkheid zouden kunnen rechtvaardigen. Het hof verwerpt daarom het hoger beroep en bevestigt de beslissing van de kantonrechter.

Uitspraak

WAHV 00/00107
2 augustus 2000
CJIB 21500059
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter te Dordrecht
van 19 januari 2000
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14 WAHV kan tegen de beslissing van het kantongerecht hoger beroep bij het gerechtshof te Leeuwarden worden ingesteld, indien de opgelegde sanctie bij die beslissing meer bedraagt dan fl. 150,-- of indien de betrokkene niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet of niet tijdig stellen van zekerheid als bedoeld in art. 11, derde lid, WAHV. In het onderhavige geval is betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep bij de kantonrechter omdat het niet tijdig zou zijn ingesteld, terwijl de hoogte van de sanctie fl. 60,-- bedraagt. De WAHV biedt in een zodanig geval niet de mogelijkheid hoger beroep bij het gerechtshof in te stellen.
3.2. Betrokkene klaagt erover, zakelijk weergegeven, dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld, dat hij te laat beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie.
3.3. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, dat heeft geleid tot de Wet van 28 oktober 1999 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften, strekkende tot vervanging van de mogelijkheid van beroep in cassatie door de mogelijkheid
van hoger beroep, alsmede het aanbrengen van enige andere wijzigingen (vervanging in Mulder-zaken van beroep in cassatie door hoger beroep bij het gerechtshof Leeuwarden) houdt met betrekking tot de in het tweede lid van art. 14 WAHV opgenomen beroepsgrond onder meer het volgende in: "Indien inderdaad bij vergissing is aangenomen dat de zekerheid niet tijdig is gesteld of de kantonrechter de omstandigheden die het verzuim niet verwijtbaar maken niet of onvoldoende in zijn beschouwingen heeft betrokken, zou de betrokkene in een
geval waarin de sanctie niet meer bedraagt dan fl. 150 geconfronteerd worden met een niet-ontvankelijkverklaring waartegen geen enkel rechtsmiddel openstaat. Het beroep van de betrokkene is dan inhoudelijk niet beoordeeld door een rechter en in die zin is betrokkene dan ten onrechte het recht op toegang tot de rechter onthouden. (...). Hoewel de ervaring heeft geleerd dat het om een beperkt aantal gevallen gaat, moet daarvoor gelet op het in artikel 6 EVRM besloten liggende recht op toegang tot de rechter een voorziening worden getroffen."(Kamerstukken II, 1997-1998, 25 927, nr. 3 par.2.3).
3.4. Wanneer de kantonrechter bij vergissing zou hebben aangenomen dat het beroep niet tijdig is ingesteld of de omstandigheden die het verzuim niet verwijtbaar maken niet of onvoldoende in zijn beschouwingen heeft betrokken kan zich eveneens de situatie voordoen dat het beroep van de betrokkene ten onrechte niet inhoudelijk door een rechter is beoordeeld. Het hof is van oordeel, hoewel de WAHV in dit geval niet voorziet in hoger beroep, dat het in art. 6 EVRM besloten liggende recht op toegang tot de rechter met zich meebrengt dat betrokkene, die erover klaagt dat hij door de kantonrechter ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep wegens termijnoverschrijding, in hoger beroep dient te worden ontvangen.
3.5. Ingevolge het in art. 9, eerste lid, WAHV in verbinding met de art. 6:7 en 6:8 Awb bepaalde dient het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de bestreden beslissing aan de betrokkene is toegezonden. Voorts bepaalt art. 6:9 Awb dat het beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, alsmede dat bij verzending per post het beroepschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3.6. De bestreden beslissing is blijkens de daarop geplaatste mededeling op 10 juni 1999 aan de betrokkene toegezonden. Het beroepschrift, gedateerd 21 juli 1999, is blijkens het daarop geplaatste stempel op 27 juli 1999 bij het arrondissementsparket te Dordrecht ontvangen, terwijl de enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden blijkens het daarop geplaatste poststempel op 26 juli 1999 is afgestempeld.
Het beroep is derhalve niet binnen de wettelijke termijn ingesteld.
3.7. Noch in het voormeld beroepschrift noch in het beroepschrift in hoger beroep wordt enig argument aangevoerd op grond waarvan niet-ontvankelijkheid achterwege zou moeten blijven omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld, dat betrokkene in verzuim is geweest. De kantonrechter heeft derhalve terecht betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
3.8. Het hof zal derhalve het hoger beroep verwerpen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
verwerpt het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs Dijkstra, vice-president, als voorzitter, Vellinga, vice-president en Huisman, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 augustus 2000.