ECLI:NL:GHLEE:2001:AA9837

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1295/98
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Pruiksma
  • Drion
  • Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag vennootschapsbelasting 1991 en termijnoverschrijding

Op 2 februari 2001 deed het Gerechtshof te Leeuwarden uitspraak in een belastingzaak betreffende de vennootschapsbelasting voor het jaar 1991. De belanghebbende, X b.v. te Z, had bezwaar aangetekend tegen een aanslag die door de inspecteur was opgelegd. De inspecteur had het belastbare bedrag na bezwaar verlaagd, maar de belanghebbende ging in beroep tegen deze beslissing. De zaak werd behandeld op een zitting op 2 oktober 2000, waar zowel de gemachtigde van de belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren. Tijdens deze zitting werden pleitnota's overgelegd en werd een verzoek ingediend om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak.

De kern van het geschil was of er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding voor het indienen van het beroepschrift. De belanghebbende had het beroepschrift te laat ingediend, en de vraag was of de omstandigheden dit konden rechtvaardigen. Het hof oordeelde dat de termijn voor indiening van het beroepschrift niet was nageleefd en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding kon worden aangenomen. De communicatie tussen de belanghebbende en zijn fiscaal adviseur was gebrekkig, maar dit rechtvaardigde niet de termijnoverschrijding.

Het hof verklaarde de belanghebbende niet-ontvankelijk in haar beroep, wat betekent dat het beroep niet in behandeling werd genomen. De uitspraak werd op 7 februari 2001 aan beide partijen verzonden. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de verantwoordelijkheden van de gemachtigde in belastingzaken.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
UITSPRAAK
Nr. 1295/98
2 februari 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X b.v. te Z,
tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Emmen, vestiging Assen, (: de inspecteur) gedaan op het bezwaarschrift namens de belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting, voor het jaar 1991.
1. Ontstaan en loop van het geding.
De belanghebbende werd in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1991 op grond van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, door de inspecteur aangeslagen naar een belastbaar bedrag van f. 112.319,--.
Op het bezwaar namens de belanghebbende heeft de nspecteur bij de bestreden uitspraak van 15 augustus 1998 het belastbare bedrag verminderd tot f. 95.589,--. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen door middel van een beroepschrift, dat op 2 november 1998 is ingekomen en welke werd aangevuld bij brief van 16 april 1999.
De inspecteur heeft een vertoogschrift (met bijlagen) ingezonden.
De zaak is behandeld ter zitting van 2 oktober 2000 gehouden te Leeuwarden.
Verschenen zijn de gemachtigde van belanghebbende zomede de inspecteur.
Ter voormelde zitting hebben zowel de gemachtigde van belanghebbende als de inspecteur de - door hen ter zitting voorgedragen - pleitnota overgelegd.
Het gerechtshof heeft op 16 oktober 2000 mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal per aangetekende post, ter post bezorgd op 30 oktober 2000, aan partijen is verzonden.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Op 28 november 2000, nader toegelicht bij op 11 december 2000 ingekomen brief, is bij het gerechtshof een verzoek van de belanghebbende ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
Het door de belanghebbende verschuldigde griffierecht is op 13 december 2000 voldaan.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Het aangiftebiljet vennootschapsbelasting 1991 als gemachtigde de naam en het zogeheten beconnummer van A, Accountants, met als adres postbus 000, 0000 YY L.
2.2 De naam van het kantoor A is naderhand gewijzigd in B, onder handhaving van postbus 000, 0000 YY L als postadres.
2.3 Ook traden in de bezwaarfase als gemachtigde van belanghebbende op C, naderhand D doch thans E geheten. B en de heer F presenteren zich tevens gezamenlijk als G, met als postadres postbus 000, 0000 YY L.
2.4 D (voorheen C) trad op als fiscaal adviseur van A in de periode vanaf 1988 tot en met 1992. Vanaf 1993 tot en met 1996 zijn er in die hoedanigheid geen contacten geweest.
Hervatting van de advisering vond plaats in 1997 tot 1998 toen A (Friesland) zich afzonderde onder de naam B. De advisering werd beëindigd per 1 januari 1999 toen B zelf een fiscaal-jurist aantrok.
2.5 De uitspraak van de inspecteur op het tegen de aanslag Vpb 1991 ingediende bezwaarschrift is gezonden aan het adres postbus 000, 0000 YY L. De uitspraak droeg als dagtekening 15 augustus 1998.
2.6 Op 2 november 1998 is ter griffie van dit hof ingekomen het tegen die uitspraak gerichte beroepschrift.
2.7 Bij brief van 14 oktober 1998 geeft de gemachtigde aan dat de uitspraak op het bezwaarschrift op het kantooradres postbus 000, 0000 YY L in het ongerede is geraakt. Zoals
hiervoor sub 3 is vermeld was dat postadres tevens het postadres waarvan het samenwerkingsverband G zich bediende.
2.8 In beroep stelt Mr. F zich op het standpunt dat de onzorgvuldigheid ten kantore van B rond het administreren en verwerken van de uitspraak op het bezwaarschrift van de inspecteur thans niet aan D kan worden aangerekend, in verband waarmee hij van oordeel is dat aan hem verlenging van de termijn voor indiening van een beroepschrift dient te worden verleend.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil de vraag of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding voor het indienen van het beroepschrift bij het gerechtshof.
4. De standpunten van partijen.
Verwezen wordt naar de gedingstukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd. Door partijen werden ter voormelde zitting aan hun standpunten geen nadere gronden aangevoerd.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1 De termijn voor indiening van een beroepschrift tegen een uitspraak van de inspecteur bedraagt ingevolge 6:7 juncto artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht zes weken. Die termijn is in casu niet in acht genomen.
5.2 De vraag is dan of artikel 6:11 Awb onder omstandigheden van dit geval de gelegenheid biedt te oordelen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
5.3 Dat laatste is naar het oordeel van het hof niet het geval: de uitspraak is gezonden aan het postadres dat ook reeds vermeld stond op het door A ingediende aangiftebiljet Vpb 1991, welk adres thans ook nog geldt voor opvolger B, en welk adres tevens werd gebruikt voor het samenwerkingsverband tussen de gemachtigde Mr. F en B. Opmerking verdient dat dat samenwerkingsverband blijkens mededeling ter zitting nog tot 1 januari 1999 heeft bestaan.
5.4 Het hof merkt voorts op dat Mr. F zich nadrukkelijk afficheert als fiscaal adviseur van de accountant van belanghebbende en in die hoedanigheid contact onderhield met de inspecteur, dat een klachtbrief van 22 juli 1998 was verzonden door G te Leeuwarden, dat de daarop gegeven reactie van 16 september 1998 is verzonden naar het van die onderneming bekende postadres (postbus 000, L), en dat niets er op wijst dat die reactie daar niet bij Mr. F kan zijn terechtgekomen.
5.5 Dat thans Mr. F zich beroept op onzorgvuldigheid ten kantore van de accountant van belanghebbende die niet op zijn conto thuishoort, gaat voorbij aan de omstandigheid dat sinds jaar en dag in het voeren van de rechtsbescherming verdienende correspondentie plaatsvond aan het adres postbus 000, 0000 YY L. Ook verdient vermelding in dit verband dat
Mr. F zelf middels het samenwerkingsverband met B getuige het briefpapier zich bereikbaar stelde op voormeld postbusadres in L.
5.6 Het vorenoverwogene moet tot de slotsom voeren dat sprake is geweest van hiaten in de communicatie tussen de accountant van belanghebbende en Mr. F, en van slordigheid ten kantore van een der deelnemers aan die communicatie, zijnde de accountant van belanghebbende die zich door de jaren heen gedroeg als gemachtigde van belanghebbende en als adressant van fiscaal relevante correspondentie belanghebbende betreffende. Dat kan onder de omstandigheden van dit geval echter geen verschoonbaarheid van de gepleegde termijnoverschrijding opleveren.
6. De slotsom:
6.1 Nu van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding niet kan worden gesproken, is het beroep als te laat ingediend niet-ontvankelijk.
6.2 Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die het gerechtshof tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
7. De proceskosten:
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
8. De beslissing.
Het gerechtshof verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in haar beroep.
Gedaan op 2 februari 2001 door mr. Pruiksma, vice-president en voorzitter, mrs. Drion en Fransen, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier dhr. Gerrits en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Op 7 februari 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.