ECLI:NL:GHLEE:2001:AA9839

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1311/98
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beschikking van het Hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Emmen inzake de waardering van onroerende zaken

Op 2 februari 2001 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak van X te Z tegen de gemeente Emmen, vertegenwoordigd door het Hoofd van de afdeling Belastingen. Het geschil betreft de waardering van de onroerende zaak Kanaal A NZ 134 te Z, waarvan de waarde door het hoofd was vastgesteld op f 290.000,-- bij beschikking van 8 maart 1997. Na bezwaar van belanghebbende werd deze waarde verlaagd naar f 262.000,--. Belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak, stellende dat de waarde op f 200.000,-- zou moeten worden vastgesteld.

De mondelinge behandeling vond plaats op 6 juni 2000, waarbij de gemachtigde van het hoofd en een taxateur aanwezig waren. Belanghebbende was niet verschenen. Het hof deed op 20 juni 2000 mondeling uitspraak, maar belanghebbende verzocht om een schriftelijke uitspraak, die niet tijdig werd afgegeven door een administratieve fout.

In de overwegingen van het hof werd uiteengezet dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de Wet waardering onroerende zaken. Het hof concludeerde dat de door het hoofd vastgestelde waarde van f 262.000,-- niet te hoog was en dat de door belanghebbende ingebrachte taxatierapporten niet voldeden aan de wettelijke eisen. Het hof bevestigde de uitspraak van het hoofd en verklaarde het beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd op 7 februari 2001 aan beide partijen aangetekend verzonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
UITSPRAAK
Nr. 1311/98
2 februari 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden,
vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak d.d. 12 oktober 1998 van het Hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Emmen (hierna: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de ten aanzien van hem
genomen beschikking (hierna: beschikking) ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).
1. Ontstaan en loop van het geding.
Bij beschikking van 8 maart 1997 heeft het hoofd ten aanzien van belanghebbende als eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak Kanaal A NZ 134 te Z (hierna: de onroerende zaak) de waarde van die onroerende zaak vastgesteld op f 290.000,--.
Belanghebbende heeft bij bezwaarschrift van 4 april 1997, op gelijkluidende datum bij het hoofd binnengekomen, bezwaar gemaakt.
Het hoofd heeft het bezwaar bij uitspraak van 12 oktober 1998 gegrond verklaard met verlaging van de oorspronkelijk vastgestelde waarde naar f 262.000,--.
Van deze uitspraak is belanghebbende bij brief van 4 november 1998, bij het hof binnengekomen op 9 november 1998, in beroep gekomen. Op 22 maart 1999 is ter griffie een vertoogschrift van het hoofd ontvangen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 6 juni 2000, gehouden te Assen.
Verschenen is heer A als gemachtigde van het hoofd, bijgestaan door de heer B, taxateur.
Belanghebbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Het gerechtshof heeft op 20 juni 2000 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn op 29 juni 2000 per aangetekende post aan partijen verzonden.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Op 18 juli 2000 is bij het gerechtshof een verzoek van belanghebbend ontvangen er toe strekkende dat de mondelinge uitspraak wordt vervangen door een schriftelijke. Het door belanghebbende verschuldigde griffierecht is op 8 augustus 2000 voldaan. De afdeling financieel economische zaken heeft de griffie niet (tijdig) bericht dat deze betaling was gedaan, met als gevolg dat de onderhavige mondelinge uitspraak niet binnen de daarvoor gestelde termijn is vervangen door een schriftelijke.
2. De feiten.
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast:
Bij beschikking onder kennisgevingsnummer 00000 en met dagtekening 8 maart 1997 heeft het hoofd ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak Kanaal A NZ 134 te Z vastgesteld op f 290.000,--. De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. Het hoofd heeft het bezwaar bij uitspraak van 12 oktober 1998 gegrond verklaard met verlaging van de oorspronkelijk vastgestelde waarde naar f 262.000,--.
De onroerende zaak betreft een vrijstaande woning op een perceel grond van ongeveer 6362 m2 met werkplaats/opslag/garage en een bijgebouw ten behoeve van kamerverhuur.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
In geschil is de hoogte van de aan de onroerende zaak toegekende waarde. Belanghebbende stelt dat de waarde dient te worden bepaald op f 200.000,--, terwijl het hoofd persisteert bij een waarde van f 262.000,--.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1. Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet), wordt de waarde bepaald op een waarde die per 1 januari 1995 aan de onderwerpelijke zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de
staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle eigendom in gebruik zou kunnen nemen.
4.2. Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel 4 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken wordt vorengenoemde waarde voor woningen bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentiewoningen, door middel van een methode van vergelijking binnen een homogene groep van woningen, door middel van een methode van modelmatige vergelijking dan wel door middel van een combinatie van deze methoden.
4.3. De door het hoofd aan de onroerende zaak toegekende waarde per waardepeildatum 1 januari 1995 bedraagt f 262.000,--. Het hoofd verwijst voor de onderbouwing hiervan naar een taxatierapport d.d. 18 maart 1999, opgemaakt door de WOZ-taxateur B, kantoorhoudende te L.
4.4. Blijkens dit rapport is de waarde met gebruikmaking van de vergelijkingsmethode bepaald op f 271.000,--. Als referentiepercelen hebben de navolgende, in Z gelegen, onroerende zaken gediend.
Adres Verkoopdatum Verkoopprijs
1. Kanaal A NZ 67 4 december 1995 f 185.000,--
2. Kanaal A NZ 90 18 december 1995 f 180.000,--
3. Kanaal A NZ 107 2 juli 1993 f 135.000,--
4. Kanaal A NZ 213 5 augustus 1993 f 200.000,--
5. Kanaal A NZ 218 6 mei 1993 f 157.000,--
6. Kanaal B ZZ 57 22 december 1995 f 200.000,--
7. Middenweg WZ 22 16 augustus 1994 f 170.000,--
4.5. Belanghebbende stelt dat de waarde dient te worden bepaald op f 200.000,--. Voor de onderbouwing hiervan verwijst belanghebbende naar een taxatierapport d.d. 24 maart 1998, opgemaakt door C te M, onder aanvoering dat, nu de waarde van de onroerende zaak bij onderhandse verkoop vrij van huur en gebruik per 24 maart 1998 is getaxeerd op f 240.000,--, de waarde per 1 januari 1995, gelet op de waardestijging van onroerende zaken sinds die datum, behoort te worden vastgesteld op f 200.000,--.
4.6. Uit bedoeld taxatierapport onder 4.5. blijkt niet dat de waarde van de onroerende zaak is bepaald op een bij de wet voorgeschreven wijje zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.2.. Bovendien is de waarde bepaald per opnamedatum welke ruim 3 jaar na de waardepeildatum ligt en is de waarde blijkens de 'nadere mededelingen' in het rapport bepaald indien 'het woonhuis wordt overgenomen in bewoonde staat'. Aldus kan de uit het taxatierapport voortvloeiende waarde niet aangemerkt worden als een op de voet van de wet tot stand gekomen woz-waarde. Aan het door belanghebbende in het geding gebrachte taxatierapport kan in de onderhavige procedure dan ook geen wezenlijke betekenis worden toegekend.
4.7. Derhalve is op grond van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd niet aannemelijk dat het hoofd de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. De door B bepaalde waarde is nauwkeurig en zorgvuldig door hem vastgesteld. Deze kan dan ook dienen ter onderbouwing van de door het hoofd bepleite waarde.
5. De conclusie.
Op grond van het voorgaande is het beroep ongegrond. De uitspraak waarvan beroep dient derhalve te worden bevestigd.
6. De proceskosten.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. De beslissing
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Gedaan op 2 februari 2001 door mr Fransen, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van Haarsma als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 7 februari 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.