4.3. Naar het oordeel van het gerechtshof maakt belanghebbende tegenover het hiervoor gemelde, goed onderbouwde, taxatierapport van de zijde van B. en W. niet aannemelijk dat de waarde per de peildatum 1 januari 1995 op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Niet weersproken is dat de vastgestelde waarde past in de trend zoals deze kan worden afgeleid uit de in het taxatierapport zijdens de gemeente gehanteerde verkoop prijzen van de vier referentieobjecten.
De omstandigheid dat de verkoopprijs van a-brincke 4, gerealiseerd in januari 1993, buiten beschouwing is gelaten doet aan de waarde van het rapport niet af. Ter zitting is van de zijde van B. en W. aangegeven dat deze verkoopprijs mogelijk als gevolg van financiële perikelen aan de zijde van de verkoper in negatieve zin opvalt. Het omtrent de negatieve uitstraling van deze woning gestelde door de gemachtigde bevestigt het incidenteel karakter van de lage transactieprijs.
De bijzondere bedingen in de transportakte van de woning, de staat van de weg, het vigerend bestemmingsplan en de bouwwijze van de verdieping zijn alle omstandigheden welke in de verkoopprijzen van de referentiewoningen zijn verdisconteerd en waarmee D bij zijn taxatie rekening heeft gehouden.
Het verschil tussen de vastgestelde waarde en de door belanghebbende gewenste waarde is (voor een belangrijk deel) terug te voeren op het verschil in prijs per m3 en de afwijkende wijze van staffeling van de grond. Het taxatierapport overgelegd zijdens belanghebbende, hoewel bijzonder gedetailleerd, ontneemt aan het taxatie rapport van de zijde van B. en W. niet de waarde als door belanghebbende wordt gewenst. Daargelaten de omstandigheid dat de opsteller van het eerste taxatierapport niet is een beëdigd makelaar en gediplomeerd WOZ-taxateur, is van belang, zoals hiervoor al overwogen, dat de vastgestelde waarde past in de trend zoals is af te leiden uit de verkoopprijzen van de referentieobjecten.
4.4. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar het geval waarbij in de beroepsfase de waarde door B. en W. werd verlaagd, faalt nu hiervan slechts in één situatie sprake is geweest. Bovendien staat niet vast dat de gronden welke tot de verlaging hebben geleid ook in casu aan de orde zijn.
Aangaande de namens belanghebbende naar voren gebrachte formele punten betreffende de overschrijding van de verweertermijn en de bevoegdheid van het hoofd van de centrale afdeling Financiën zich ter zitting van het hof te laten vertegenwoordigen overweegt het hof dat de overschrijding van bedoelde termijn geen fatale gevolgen heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid en dat het alsnog en met toestemming van de gemachtigde overgelegde aanwijzingsbesluit van voornoemde ambtenaar de bevoegdheid zich ter zitting te laten vertegenwoordigen in zich bergt.