4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Op het aanslagbiljet is als tijdvak van naheffing vermeld "1 januari 1995 t/m 31 december 1995". De naheffingsaanslag is echter berekend over de periode 1 oktober 1994 tot en met 31 december 1995.
Het heffingstijdvak maakt een zo essentieel onderdeel van de belastingaanslag uit, dat niet kan worden toegestaan dat belasting, verschuldigd wegens buiten het tijdvak gelegen feiten, in de belastingaanslag worden begrepen, tenzij de vermelding van het heffingstijdvak op het aanslagbiljet op een kenbare vergissing berust.
4.2. Nu belanghebbende zelf aangifte deed naar een lang boekjaar van 1 oktober 1994 tot en met 31 december 1995, het boekenonderzoek met als rapportdatum 17 juli 1998 datzelfde tijdvak omvatte en de gemachtigde van belanghebbende in zijn correspondentie met de inspecteur ook uitgaat van dat tijdvak, moet het ervoor worden gehouden dat de vermelding van het tijdvak van aanslag op het aanslagbiljet op een kenbare vergissing berust. Daar bovendien de inspecteur met de gemachtigde, naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld, is overeengekomen dat voor de vermelding op het aanslagbiljet zou worden gelezen "1 oktober 1994 tot en met 31 december 1995" leidt de onjuiste vermelding in het onderhavige geval niet tot nietigheid of vernietiging van de aanslag.
4.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 9, tweede lid, aanhef en sub a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (nader: de Wet) bedraagt in afwijking van het (normale) tarief van 17,5 percent de belasting 6 percent voor leveringen van goederen en diensten, genoemd in de bij de Wet behorende tabel I.
Voor het jaar 1994 omvatte post a.29 van tabel I onder letter b: al dan niet ingelijste schilderstukken en tekeningen, welke door kunstenaars zijn vervaardigd.
Voor het jaar 1995 betreft post a.29 van tabel I:
a. kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten, voor zover deze worden ingevoerd;
b. kunstvoorwerpen voor zover deze worden geleverd door 1º de maker of diens rechtverkrijgende onder algemene titel; of 2º een ondernemer, andere dan een wederverkoper, die ingevolge artikel 15, eerste lid, de belasting ter zake van zijn verkrijging volledig in aftrek brengt;
4.4. Belanghebbende, die toepassing van het verlaagde tarief verzoekt, heeft, behoudens het poneren van een algemene stelling dat de chinese schilders als kunstenaars moeten worden aangemerkt, niet met feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt dat de makers van de schilderijen inderdaad als kunstenaars als bedoeld in post a.29 van tabel I moeten worden beschouwd.
Nu de inspecteur zulks gemotiveerd bestrijdt kan voor het tijdvak, voor zover vallende in het jaar 1994, derhalve het verlaagde tarief geen toepassing vinden omdat niet is komen vast te staan dat aan dat vereiste in post a.29 is voldaan.
4.5. Voor het gedeelte van het tijdvak vallende in het jaar 1995 is bepalend, naast de omstandigheid dat belanghebbende niet de maker of diens rechtverkrijgende onder algemene titel is, de vraag of belanghebbende dient te worden beschouwd als wederverkoper.
In artikel 2a van de Wet (tekst 1995) is bepaald dat onder een wederverkoper moet worden verstaan: de ondernemer wiens activiteiten geheel of ten dele bestaan uit de wederverkoop van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten.
Gelet op de activiteiten van belanghebbende, zoals vermeld onder de vaststaande feiten, dient belanghebbende te worden aangemerkt als wederverkoper in vorenbedoelde zin.
4.6. Daar in post a.29 een uitzondering wordt gemaakt voor goederen geleverd door wederverkopers kan mitsdien reeds daarom, daargelaten de vraag of sprake is van kunstvoorwerpen, het verlaagde tarief geen toepassing vinden in het jaar 1995.
4.7. Aan het vorenstaande doet niet af dat bij invoer van de schilderijen het verlaagde tarief wel toepassing heeft gevonden en zulks, naar belanghebbende stelt en met schriftelijke stukken staaft, uitdrukkelijk door de douane is geaccordeerd. Bij invoer wordt in post a.29 van tabel I de uitzondering voor wederverkopers immers niet gemaakt.
4.8. Nu de Belastingdienst/Ondernemingen Amersfoort aan belanghebbende meedeelde dat het algemene tarief van toepassing was en de heer B op 7 mei 1998 aan belanghebbende meedeelde dat hij zich met betrekking tot de tariefstoepassing nog beraadde over het opleggen van een (nadere) naheffingsaanslag, kon belanghebbende niet in redelijkheid aan de uitspraak van 12 mei 1998 op het bezwaarschrift met betrekking tot de naheffingsaanslag ter zake van de suppletieaangifte 1995, noch aan de woorden van de heer B, het vertrouwen ontlenen dat met betrekking tot de tariefstoepassing geen nadere naheffingsaanslag zou worden opgelegd.