ECLI:NL:GHLEE:2001:AB0520

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
854/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. Pruiksma
  • A. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in belastingzaak

Op 9 maart 2001 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende in verzet was gekomen tegen een eerdere beschikking van de voorzitter van de belastingkamer. De voorzitter had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Belanghebbende had de termijn van zes weken overschreden, aangezien de uitspraak van de inspecteur was gedagtekend op 16 oktober 2000 en het beroepschrift pas op 1 december 2000 ter post was bezorgd. In haar verzetschrift voerde belanghebbende aan dat zij afhankelijk was van derden voor juridische bijstand, wat de termijn voor haar te kort maakte. Het hof oordeelde echter dat belanghebbende geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Het hof verklaarde het verzet ongegrond en bevestigde de eerdere beslissing van de voorzitter. De uitspraak werd gedaan door vice-president P. Pruiksma in aanwezigheid van griffier Lorist, en werd uitgesproken door raadsheer A. Drion tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 854/00 9 maart 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het verzet van X te Z tegen de beschikking van de voorzitter van de belastingkamer van 15 december 2000.
De voorzitter heeft bij voormelde beschikking uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1998.
Ingevolge de artikelen 26, eerste lid en 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan hij, die bezwaar heeft tegen een uitspraak van de inspecteur binnen zes weken na dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij de rechter tot wiens rechtsgebied de standplaats van de inspecteur behoort.
Vaststaat dat de uitspraak van de inspecteur is gedagtekend 16 oktober 2000 en het beroepschrift ter post is bezorgd op 1 december 2000, derhalve niet binnen zes weken na de dagtekening van de uitspraak.
Op grond van het vorenoverwogene heeft de voorzitter bij voormelde beschikking het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beschikking is belanghebbende tijdig in verzet gekomen, bij een verzetschrift dat is ingekomen op 12 januari 2001.
Belanghebbende heeft niet verzocht om over haar verzet te worden gehoord, terwijl het hof geen aanleiding heeft gevonden haar uit eigen beweging te horen.
Belanghebbende stelt in haar verzetschrift dat zij afhankelijk is van derden om haar in fiscale geschillen bij te laten staan. Daardoor was een termijn van zes weken voor haar een vrij korte periode om in beroep te komen.
Het hof is van oordeel dat, nu belanghebbende geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, het beroep te laat is ingediend.
Belanghebbende had binnen de beroepstermijn van zes weken een pro-forma beroepschrift kunnen indienen en had daarna op een later tijdstip haar beroep kunnen laten aanvullen.
Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt:
Het gerechtshof, uitspraak doende, verklaart het verzet ongegrond.
Gedaan op 9 maart 2001 door mr. Pruiksma, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier Lorist en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2001 te Leeuwarden door mr. Drion, raadsheer.
Op 14 maart 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.