ECLI:NL:GHLEE:2001:AB0624
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.S. Pruiksma
- H.H.A. Fransen
- G.W.B. Van Westen
- Rechtspraak.nl
Belastingrechtelijke geschil over bestemmingswijzigingswinst en belastbaar inkomen van een landbouwonderneming
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden, staat de belastingaanslag van een belanghebbende centraal, die voor het jaar 1995 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen was aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f. 227.577,-. Na bezwaar van de belanghebbende werd deze aanslag verminderd tot f. 203.977,-. De belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak. De zaak werd behandeld op 7 december 2000, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De belanghebbende had eerder verzocht om een schriftelijke overeenkomst op basis van artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen en had het griffierecht voldaan.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de belanghebbende, geboren op 18 juli 1937, dreef tot 30 april 1995 een landbouwbedrijf. Na de staking van zijn onderneming zijn er vragen gerezen over de belastbaarheid van de bestemmingswijzigingswinst van de ondergrond van het voormalige bedrijfsgedeelte van de boerderij. De belanghebbende betwistte dat de winst belastbaar was in het jaar 1995 en stelde dat de bestemmingswijziging al in 1990 had plaatsgevonden. Het hof oordeelde dat de volledige ondergrond van de voormalige boerderij tot aan de staking van de onderneming dienstbaar was gebleven aan de bedrijfsvoering.
Daarnaast was er een geschil over de oppervlakte van de ondergrond die als bedrijfsvermogen kon worden aangemerkt. De inspecteur had een oppervlakte van 2.100 m2 in aanmerking genomen, terwijl de belanghebbende stelde dat dit slechts 1.325 m2 was. Het hof oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de oppervlakte van 2.100 m2 correct was. Ook de waarde per m2 van de ondergrond was onderwerp van discussie, waarbij het hof de waarde van de inspecteur als aannemelijk beschouwde.
Uiteindelijk oordeelde het hof dat het belastbare inkomen van de belanghebbende moest worden verminderd tot f. 158.977,-. Het hof vernietigde de uitspraak van de inspecteur en veroordeelde deze tot betaling van de proceskosten van de belanghebbende, die op f. 2.840,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan op 16 maart 2001 door de vice-president en voorzitter mr. H.S. Pruiksma, samen met raadsheren mr. H.H.A. Fransen en mr. G.W.B. Van Westen, in aanwezigheid van griffier mevr. mr. M. Hiemstra.