ECLI:NL:GHLEE:2001:AB1671

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
247/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Pruiksma
  • mr. Huiskes
  • mr. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van waterschapslasten aanslagen na cassatie

Op 11 mei 2001 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tussen X en het Dagelijks Bestuur van het waterschap Groot Salland. Deze uitspraak volgde op een verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden na een eerdere cassatie. De zaak betreft de aan X opgelegde aanslagen in de waterschapslasten voor het jaar 1995, die door het bestuur van het waterschap waren gehandhaafd na bezwaar. Het gerechtshof te Arnhem had eerder de uitspraak van het bestuur gedeeltelijk vernietigd, maar de Hoge Raad vernietigde deze uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor verdere behandeling.

Tijdens de zitting op 9 april 2001 heeft het hof de standpunten van beide partijen gehoord. Belanghebbende, eigenaar van vijf percelen bosgrond, betwistte dat zijn bos waterbezwaar oplevert en stelde dat de aanslagen onterecht waren. Het bestuur van het waterschap verdedigde dat het bos wel degelijk waterbezwaar veroorzaakt, wat kosten met zich meebrengt voor het waterschap. Het hof heeft vastgesteld dat het bestuur niet heeft aangetoond dat het bos waterbezwaar oplevert, en dat de aanslagen voor de ongebouwde onroerende zaken van belanghebbende berusten op een onverbindende verordening.

Het hof heeft geconcludeerd dat de aanslagen vernietigd moeten worden, omdat het bestuur niet heeft voldaan aan de bewijslast. De uitspraak van het hof is gegrond verklaard, en de kosten van de procedure worden vergoed door het waterschap Groot Salland. De beslissing van het hof houdt in dat alle vijf opgelegde aanslagen waterschapslasten worden vernietigd, en dat het betaalde griffierecht aan belanghebbende wordt vergoed.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
UITSPRAAK
Nr. 247/00 11 mei 2001
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, na verwijzing bij het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 22 maart 2000, nummer 34.189, waarbij op het beroep in cassatie van X te Z en van het Dagelijks Bestuur van het waterschap Groot Salland (: het bestuur) te Zwolle de uitspraak van het gerechtshof te Arnhem van 12 februari 1998 betreffende de aan X opgelegde aanslag in de waterschapslasten voor het jaar 1995, is vernietigd met verwijzing van het geding naar het gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van voormeld arrest.
1. Ontstaan en loop van het geding
Gedagtekend 30 juni 1995 zijn aan belanghebbende voor het jaar 1995 vijf op een biljet verenigde aanslagen waterschapslasten opgelegd ten bedrage van in totaal f. 1.088,-:
Sectie, Perceel Omslagklasse Oppervlakte WEV Aanslag
Y 1343001 0 00.10.00 20.000 5,08
Y 1343002 6 4.80.00 408,96
Y 1343002 7 14.22.30 605,90
Y 1344000 7 1.01.00 43,03
Y 0593000 7 00.60.70 25,86
Na tijdig bezwaar zijn deze aanslagen bij uitspraak van het bestuur van het waterschap Salland gehandhaafd.
Belanghebbende is van die uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het gerechtshof te Arnhem. Op 1 januari 1997 is hangende dit beroep het waterschap Salland opgeheven; het waterschap Groot Salland is zijn rechtsopvolger.
Het gerechtshof te Arnhem heeft de uitspraak van het bestuur vernietigd, voor zover daarbij de aanslag voor het perceel genummerd 000000000 was gehandhaafd, deze aanslag verminderd tot f. 204,48 en de uitspraak voor het overige bevestigd.
Ieder van partijen heeft tijdig tegen de uitspraak van het gerechtshof Arnhem beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij voormeld arrest de evengenoemde uitspraak vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden.
Het hof heeft het bestuur in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van de verwijzing van de zaak een memorie in te zenden. Het hof heeft vorenbedoelde memorie, gedagtekend 18 mei 2000, op 19 mei 2000 ontvangen.
Afschrift van deze memorie is gezonden aan belanghebbende, die in de gelegenheid is gesteld een contramemorie in te dienen. Het hof heeft belanghebbendes contramemorie, gedagtekend 12 juli 2000, op 14 juli 2000 ontvangen.
Bij brief, gedateerd 14 juli 2000 en ingekomen 17 juli 2000, heeft belanghebbende het hof nadere stukken doen toekomen.
Afschriften van de contramemorie en de nadere brief zijn gezonden aan het bestuur.
Op 30 maart 2001 heeft het bestuur een nadere memorie, gedagtekend 29 maart 2001, ingediend. Afschrift van deze nadere memorie is op 3 april 2001 ter kennisneming aan belanghebbende verzonden.
Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 9 april 2001, gehouden te Leeuwarden, waarbij aanwezig waren belanghebbende alsmede namens het bestuur de heren drs. A en B. Tijdens de zitting hebben zowel belanghebbende als het bestuur een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente L, sectie Y, nummers 1343 en 1344 en sectie Y, nummer 593. In totaal betreft het vijf percelen met een gezamenlijke oppervlakte van 20.74.00 hectare. De percelen zijn gelegen op een hoogte van circa 10 tot 12 meter boven Normaal Amsterdams Peil.
2.2. Belanghebbende is in de omslag voor het waterkwantiteitsbeheer aangeslagen als eigenaar van een gebouwde onroerende zaak en van vier ongebouwde onroerende zaken. Daarbij heeft het bestuur twee van deze ongebouwde onroerende zaken ingedeeld in omslagklasse 7 als bedoeld in de Omslagklassenverordening van het waterschap Salland 1994 en een van deze zaken deels in klasse 6 en deels in klasse 7 van deze verordening. Het in klasse 6 ingedeelde terrein betreft een ingesloten laagte.
2.3. De Omslagklassenverordening van het waterschap Salland 1994 kent voor de categorie waterafvoer bij ongebouwde onroerende zaken, zijnde bos- en natuurterreinen, geen nietbetalende klasse voor wat betreft het waterbezwaar.
2.4. Uit de ter zitting door het hof getoonde en met toestemming van partijen aan de gedingstukken toegevoegde topografische kaart (schaal 1:25.000) en de daarop gegeven toelichting blijkt dat de vijf percelen omvatten een areaal aaneengesloten donker naaldbos met enkele kleine open heide-/zandvlaktes (: het bos). Het bos wordt rondom omgeven door weidegebied en akkerland.
2.5. Het hooggelegen donkere naaldbos heeft in combinatie met de ondergroei een zeer groot waterverbruik. Voorzover na verdamping, transpiratie, evaporatie, interceptie nog sprake is van neerslagoverschot zorgt het bufferend vermogen van de mos- en strooisellaag in combinatie met de waterbergende capaciteit van het bodemprofiel voor een naijlingseffect van zes tot acht weken.
2.6. In het bos of in de directe omgeving bevinden zich geen watergangen. Zichtbare, bovengrondse waterafstroming vanuit het bos vindt niet plaats. Eventuele waterafvoer vindt ondergronds plaats. Kunstmatig aangelegde ondergrondse werken in of vanaf het bos, die voor afvoer zorgen, ontbreken geheel. In welke richting de eventuele ondergrondse afstroming in concreto plaatsvindt is niet bekend. De dichtst bijgelegen watergang (847) ligt op een afstand van ongeveer 700 meter van het bos. Tussen deze watergang en het bos loopt een verharde weg, waaronder geen duiker is aangebracht om water door te laten.
2.7. Het bos is gelegen in een permanent infiltratiegebied.
2.8. De dimensionering van de waterbeheersingswerken is gebaseerd op een modelsituatie. Daarbij is gebruik gemaakt van meetgegevens uit het waterschapsgebied en van meetgegevens uit vergelijkbare gebieden in Nederland in de jaren vijftig. Op basis hiervan is gedimensioneerd aan de hand van geldende ontwerpnormen. Hierbij is het waterbeheersingsstelsel afgestemd op maatgevende omstandigheden, die zich gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar voordoen. Een maatgevende bui bevat circa 35 mm neerslag.
3. Het geschil.
Na cassatie is primair in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbendes bos waterbezwaar oplevert. Subsidiair is in geschil het antwoord op de vraag of 4.80.00 hectare van perceel 00000000 moet worden ingedeeld in omslagklasse 6 of 7.
4. De standpunten van partijen.
Belanghebbende heeft op gronden, gelijk vervat in de door hem geproduceerde gedingstukken, primair het standpunt ingenomen dat zijn bos geen waterbezwaar oplevert die de taakvervulling van het waterschap noodzakelijk maakt. Subsidiair stelt belanghebbende dat door 4.80.00 hectare bos in te delen in omslagklasse 6 het bestuur dit perceel onjuist heeft geclassificeerd.
Het bestuur heeft daartegenover op gron-den, gelijk weergegeven in de door hem ingediende gedingstukken, primair het standpunt verdedigd dat belanghebbendes bos in zodanige mate waterbezwaar levert, dat dit kosten voor het waterschap veroorzaakt. Subsidiair verdedigt het bestuur de juistheid van een classificatie op basis van een berekende hoogwaterlijn bij ongebouwde onroerende zaken en de concrete toepassing daarvan op belanghebbendes percelen.
Partijen hebben ter zitting hun onderschei-den standpunten gehandhaafd. Ter zitting heeft belanghebbende daar in repliek aan toegevoegd -zakelijk weergegeven- dat de wateroverlast in het gebied ten westen van de Overijsselse heuvelrug niet wordt veroorzaakt door de bossen, maar door de heidevelden. Bovendien is volgens hem een onjuist normatief verhang gehanteerd door het waterschap. In plaats van een verhang per kilometer van 40 cm, had het waterschap voor bosgronden uit moeten gaan van 30 cm. In dupliek heeft het bestuur desgevraagd verklaard -zakelijk weergegeven- dat het waterschap geen kennis heeft of, en zo ja, in hoeverre, belanghebbendes bos concreet waterbezwaar oplevert.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1. Het hof heeft primair te onderzoeken of belanghebbendes bos waterbezwaar oplevert.
5.2. Gelet op de feiten en omstandigheden als omschreven onder punt 2.1. en de punten 2.4. tot en met 2.7. kwalificeert het hof belanghebbendes bospercelen als een vanuit waterstaatkundig als eenheid te beschouwen bos.
5.3. Het bos heeft geen zichtbare bovengrondse waterafstroming; de afstroming vindt eventueel onzichtbaar, ondergronds plaats.
5.4. Van waterbezwaar bij onzichtbare ondergrondse afstroming vanuit een waterstaatkundig als eenheid te beschouwen gebied, waarom het hier gaat, is alleen sprake indien die afstroming zodanig is dat zij kosten veroorzaakt, bijvoorbeeld doordat daarmede bij de dimensionering van de waterstaatkundige werken rekening moet worden gehouden.
5.5. De vraag of, aldus beschouwd, een perceel waterbezwaar oplevert, dient niet te worden beoordeeld naar hetgeen geldt voor dat specifieke perceel, maar naar wat geldt voor het vanuit waterstaatkundig als eenheid te beschouwen gebied waarin dat perceel ligt (Hoge Raad 27 september 2000, BB 2000, 1020).
5.6. Op het bestuur rust de last aannemelijk te maken dat belanghebbendes vanuit waterstaatkundig als eenheid te beschouwen bos waterbezwaar oplevert. Ten overvloede merkt het hof op dat het feit dat een eventueel neerslagoverschot onzichtbaar ondergronds afstroomt een bijzondere omstandigheid is als wordt bedoeld in Hoge Raad 15 december 1999, BNB 2000/112*, waardoor de bewijslast van het waterbezwaar specifiek voor belanghebbendes percelen bos eveneens op het bestuur zou zijn komen te rusten.
5.7. Het hof stelt vast dat, tegenover de concrete en uitgebreid gedocumenteerde betwisting door belanghebbende, het bestuur zich niet heeft gekweten van de op hem rustende bewijslast.
5.8. Door in te gaan op de waterstaatkundige aspecten en de daarmee gemoeide kosten voor het gehele waterschapsgebied (Groot) Salland, dan wel voor het stroomgebied dat afwatert op de Linderteleiding ter grootte van circa 3.000 hectare waarvan 24% bosgronden, dan wel voor een deelgebied hiervan, aangeduid als stroomgebied “CIJ” ter grootte van ongeveer 153 hectare waarvan in totaal circa 38 hectare bos en 115 hectare cultuurgrond, is het bestuur weliswaar geslaagd in het bewijs van belang voor deze respectievelijke gebieden, maar dat neemt niet weg, mede gelet op de vaststaande feiten onder 2.4. tot en met 2.6., dat hij onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangedragen op grond waarvan -onder maatgevende omstandigheden- bewezen zou kunnen worden dat sprake is van belang voor belanghebbendes bos.
5.9. Dit geldt te meer nu het bestuur ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat het waterschap geen kennis heeft of, en zo ja, in hoeverre, belanghebbendes bos concreet waterbezwaar oplevert. Bovendien is niet bekend in welke richting de ondergrondse afstroming van het eventuele neerslagoverschot vanuit het bos plaatsvindt. Verder is niet gebleken dat het waterschap onderzoek heeft verricht naar de hydrologische aspecten van belanghebbendes bos als zodanig.
5.10. Nu het bestuur niet is geslaagd in het bewijs van het belang van belanghebbendes ongebouwde percelen bij de taakvervulling van het waterschap hadden deze percelen, mede gelet op artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omslagverordening waterschap Salland 1994, dat (voorzover hier relevant) bepaalt dat een waterschapsomslag wordt geheven ter zake van onroerende zaken voorzover deze belang hebben bij de behartiging van de taken, ingedeeld moeten worden in een niet-betalende omslagklasse. Een dergelijke klasse ontbreekt echter in de Omslagklassenverordening waterschap Salland 1994, zodat de aanslagen voor wat betreft de ongebouwde onroerende zaken van belanghebbende berusten op een onverbindende verordening. Op grond hiervan zal het hof deze aanslagen vernietigen.
5.11. Met de vernietiging van de aanslagen voor de ongebouwde onroerende zaken herleeft het belang van belanghebbendes beroep op artikel 19, tweede lid, van de Omslagverordening waterschap Salland 1994: “Aanslagen die een bedrag van f. 10,-- niet te boven gaan worden niet opgelegd.”. Hierbij stelt het derde lid van dit artikel dat het totaal van de op een biljet vermelde aanslagen wordt aangemerkt als een aanslag.
5.12. Per saldo resteert nog de aanslag ter zake van de bebouwde onroerende zaak, ten bedrage van f. 5,08. Met het oog op het onder 5.11. overwogene zal het hof ook deze aanslag vernietigen.
5.13. Gelet op het bovenstaande kan het subsidiaire geschilpunt buiten behandeling blijven wegens gebrek aan belang.
6. De conclusie
Het beroep is gegrond. De bestreden uitspraak moet worden vernietigd. Ieder van de vijf opgelegde aanslagen waterschapslasten moet worden vernietigd.
7. De proceskosten
Het bestuur wordt op grond van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak be-lastingzaken veroordeeld tot een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het gerechtshof te Arnhem en de behandeling na cassatie bij het gerechtshof te Leeuwarden in redelijkheid heeft moeten maken, welke kosten dienen te worden gedragen door het waterschap Groot Salland te Zwolle. Voor wat betreft de veaststelling van de kosten gemaakt bij het aanvankelijke hof sluit het hof zich aan bij hetgeen het gerechtshof Arnhem daarover in de uitspraak van 12 februari 1998 heeft bepaald nu die begroting het hof niet als onjuist voorkomt. Voor wat betreft de gemaakte kosten bij het gerechtshof te Leeuwarden begroot het hof de reis- en verblijfkosten van belanghebbende op f. 100,--.
8. De beslissing
Het hof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
vernietigt de bij die uitspraak gehandhaafde aanslagen;
gelast dat het betaalde griffierecht van f. 75,-- aan belanghebbende wordt vergoed door het bestuur;
veroordeelt het bestuur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op f. 640,-;
wijst het waterschap Groot Salland te Zwolle aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen;
Gedaan op 11 mei 2001 door mr. Pruiksma, vice-president, mr. Huiskes en mr. Fransen, raadsheren, in tegenwoordig-heid van de griffier mr. Keuning en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 18 mei 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.