ECLI:NL:GHLEE:2001:AB1782

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/00703
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Huiskes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag verontreinigingsheffing door VOF X

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 18 mei 2001 uitspraak gedaan in een beroep van VOF X tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van het waterschap Reest en Wieden. De belanghebbende was voor het jaar 2000 aangeslagen in de verontreinigingsheffing op basis van de Heffingsverordening waterkwaliteit. De ambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond in een uitspraak van 14 augustus 2000. Hierop heeft belanghebbende beroep aangetekend, waarbij de mondelinge behandeling plaatsvond op 18 april 2001. De belanghebbende stelde dat het door het waterschap vastgestelde tarief ten opzichte van voorgaande jaren buiten proporties was gestegen en dat er gebrekkige communicatie had plaatsgevonden tussen het waterschap en de ingelanden, waardoor zij niet tijdig op de hoogte was van de tariefstijging.

Het Hof heeft vastgesteld dat de aanslag was berekend op basis van 76 vervuilingseenheden en een tarief van f 104,56 per vervuilingseenheid, zoals vastgesteld in de verordening. Het geschil draaide om de vraag of de aanslag naar een juist tarief was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat, hoewel de belanghebbende meer moest betalen dan in 1999, de hoogte van het tarief in beginsel aan het oordeel van de rechter was onttrokken. De rechter mag de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet beoordelen, tenzij er sprake is van willekeurige en onredelijke belastingheffing.

Het Hof concludeerde dat er geen redenen waren om de aanslag te vernietigen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Huiskes, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, en de griffier was M. Haarsma. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 18 mei 2001 te Leeuwarden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
nr. 00/00703 18 mei 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vierde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van VOF X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van het waterschap Reest en Wieden te Meppel (: de ambtenaar) gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende is voor het jaar 2000 op grond van de Heffingsverordening waterkwaliteit waterschap Reest en Wieden (: de verordening) aangeslagen in de verontreinigingsheffing.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de ambtenaar bij de bestreden uitspraak van 14 augustus 2000 het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift, hetwelk op 13 september 2000 is ingekomen en is aangevuld bij een op 24 januari 2001 ingekomen brief.
Nadat de ambtenaar zijn verweerschrift (met bijlagen) had ingezonden is de mondelinge behandeling gehouden te Assen ter zitting van 18 april 2001, alwaar is verschenen de gemachtigde van de belanghebbende alsmede de ambtenaar.
Namens belanghebbende is ter zitting gepleit overeenkomstig de inhoud van een aan het hof overgelegde pleitnota.
Van alle genoemde en hierna nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Per 1 januari 2000 is het waterschap Reest en Wieden (: het waterschap) ontstaan uit een fusie van onderdelen van het zuiveringschap Drenthe en het waterschap Groot Salland. Tot die fusie was belanghebbende ingeland van het waterschap Groot Salland.
2.2. Op grond van de verordening, vastgesteld door het voorlopig algemeen bestuur d.d. 4 januari 2000, is belanghebbende voor het jaar 2000 aangeslagen in de verontreinigingsheffing berekend op basis van 76 vervuilingseenheden en een tarief van
f 104,56 per vervuilingseenheid.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag naar een juist tarief is vastgesteld.
3.2. Belanghebbende neemt het standpunt in dat het door het waterschap vastgestelde tarief ten opzichte van voorgaande jaren buiten proporties is gestegen en dat belanghebbende vanwege een gebrekkige communicatie tussen het waterschap Groot Salland en het waterschap enerzijds en de ingelanden anderzijds niet tijdig op de hoogte was van die tariefstijging alsmede niet tijdig heeft geweten dat zij per 1 januari 2000 ingeland werd van het waterschap met het gevolg dat zij niet tijdig haar visie over de ontwerpbegroting kenbaar kon maken.
3.3. De ambtenaar heeft toegegeven dat de informatie verstrekt bij brief van 17 december 1999 door het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland niet geheel correct is geweest. Hij blijft er echter bij dat de aanslag juist is vastgesteld.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1. Voorzover het juist is dat er een gebrekkige communicatie tussen het waterschap Groot Salland en het waterschap
enerzijds en de ingelanden anderzijds heeft bestaan met de door belanghebbende genoemde gevolgen dan kan dit desondanks niet leiden tot vernietiging van de thans bestreden uitspraak.
4.2. Het is inderdaad zo, dat belanghebbende meer aan verontreinigingsheffing moet betalen dan in 1999. De hoogte van het tarief ter zake van de uit een verordening als de onderhavige voortvloeiende verontreinigingsheffing is echter in beginsel aan het oordeel van de rechter onttrokken. De rechter moet volgens de wet recht spreken en mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen (artikel 11 Wet algemene bepalingen). Slechts indien en voor zover zou kunnen worden gezegd dat onverkorte toepassing van de verordening leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing waarop de rijkswetgever bij het aan het waterschap toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van de onderwerpelijke verontreinigingsheffing niet het oog kan hebben gehad, is plaats voor ingrijpen door de rechter in de vorm van geheel of gedeeltelijk onverbindend verklaren van de verordening. In casu kan niet worden gezegd dat hiervan sprake is.
4.3. Nu het tarief waarop de aanslag berust overeenkomt met het bij de verordening vastgestelde tarief en een toetsing van dat tarief gelet op het onder 4.2
overwogene niet aan het hof is gegeven, is de aanslag tot een juist bedrag opgelegd.
4.4. Het beroep is, gelet op het voorgaande, ongegrond.
5. De proceskosten.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan door mr J. Huiskes, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van M. Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2001 te Leeuwarden.
Op 23 mei 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.