2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Vanaf 1 juli 1967 tot 1 november 1990 dreef A (nader: A) een eenmanszaak onder de naam "B". De onderneming exploiteerde een camping met kleine kantine te L.
2.2 Met ingang van 1 november 1990 werd het restaurantgedeelte van de camping afgescheiden. Tesamen werden zij ondergebracht in een vennootschap onder firma, genaamd X. De firmanten hiervan waren A, die de camping beheerde, en zijn zoon C (nader: C), die het restaurantgedeelte beheerde. Een (kopie van) het firmacontract is nimmer aan de inspecteur ter inzage gegeven, op grond waarvan de inspecteur de aan C toegekende beloning niet als winstaandeel heeft beschouwd.
2.3 Bij overeenkomst van 27 februari 1991 sloten A en C een overeenkomst met D (nader: D), inhoudende dat D het keukengedeelte voor eigen rekening zou gaan exploiteren tegen een wekelijks af te dragen "courtage" van 20% van de omzet van alles wat de menukaart inhoudt.
2.4 In het najaar van 1991 werd de vennootschap onder firma tussen A en C ontbonden. C en zijn echtgenote stapten uit de onderneming.
2.5 Met ingang van 1 november 1991 sloot A met de partner van E, mevrouw E (nader: E), een overeenkomst tot het voor gemeenschappelijke rekening en risico exploiteren van de onderneming van A. Deze overeenkomst werd met E gesloten in verband met een eerder faillissement van D. De overeenkomst werd vastgelegd in een akte van vennootschap onder firma waarbij A en E de firmanten waren. Naast de inbreng werd de vertegenwoordigingsbevoegdheid geregeld (artikel 7 van de akte), inhoudende dat ieder der vennoten bevoegd was de vennootschap te binden, met dien verstande dat voor bepaalde handelingen de medewerking van beide vennoten en de procuratiehouder vereist was. Tot deze handelingen behoorde het aannemen en ontslaan van personeel en het verlenen en intrekken van procuratie. Voorts was de procuratiehouder uitsluitend bevoegd om het beleid, de inkoop, de aanname en ontslag van personeel ten aanzien van het horecagedeelte voor zijn rekening te nemen.
De winstverdeling werd bepaald op 2/3 voor E en 1/3 voor A.
De akte werd ondertekend door A, E en D.
2.6 A ging voor eigen rekening door met de camping, de samenwerking met E en D betrof het horecagedeelte, de kampwinkel, caravanhandel, verhuur van toercaravans en de exploitatie van een tentenkamp (Doe-kamp).
2.7 Op 23 september 1996 is een aanvang gemaakt met een boekenonderzoek bij A en C, h/o restaurant en camping "B" ter zake van inkomstenbelasting 1991, omzetbelasting over het tijdvak 1 november 1990 tot en met 1 november 1991 en loonbelasting over het tijdvak 1 november 1990 tot en met 1 november 1991.
Op dezelfde datum in een boekenonderzoek aangevangen bij A, h/o camping "B" ter zake van inkomstenbelasting 1993 en 1994, omzetbelasting over het tijdvak 1 november 1992 tot en met 31 december 1995 en loonbelasting over het tijdvak 1 november 1992 tot en met 31 december 1995. Dit onderzoek vond plaats in combinatie met een strafrechtelijk onderzoek tegen E en A.
A is ter zake van uit het onderzoek blijkende strafbare feiten veroordeeld tot 140 uur dienstverlening.
2.8 Uit het ter zake van strafvervolging opgemaakte proces-verbaal blijkt dat D de feitelijke leiding had over de keuken, het restaurant, de caravanhandel en het Doe-kamp en daarvoor personeel in dienst nam en ontsloeg. Zowel D als E hebben personeel betaald.
2.9 Uit de vorenvermelde onderzoeken, uitgevoerd door FIOD en de Bedrijfsvereniging voor Hotel-, Restaurant-, Café-, Pension- en aanverwante bedrijven gezamenlijk, is gebleken dat lonen zwart werden uitbetaald en dat beloningen in natura werden gegeven, zonder die in de administratie te verantwoorden. Tevens is daarbij gebeleken dat de financiële aspecten van de handel in caravans volledig buiten de administratie werd gehouden en dat ook de restaurantomzetten niet volledig werden geboekt, vanuit welke niet-geboekte omzetten de zwarte lonen werden betaald.
2.10 Ter zake van de uitkomsten van het boekenonderzoek is met dagtekening 2 december 1996 aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van f.43.460,-- aan enkelvoudige belasting en f.8.800,-- aan heffingsrente. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaaslag gehandhaafd.