ECLI:NL:GHLEE:2001:AB2300

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
183/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Fransen
  • mr. De Jong
  • mr. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in belastingzaak over loonbelastingaanslagen

In deze zaak gaat het om een verzet tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een beroep dat was ingesteld tegen uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had op 12 januari 2001 uitspraken gedaan op bezwaarschriften van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen in de loonbelasting over de jaren 1997 en 1998. Het beroepschrift was pas op 8 maart 2001 ingediend, terwijl de termijn voor het instellen van beroep liep tot en met 22 februari 2001. De voorzitter van het Gerechtshof te Leeuwarden verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend.

Belanghebbende kwam tegen deze beschikking in verzet, stellende dat hij de uitspraken van de inspecteur niet had ontvangen, omdat deze naar zijn toenmalige accountant waren gestuurd. De inspecteur had echter in een brief van 15 februari 2001 aan belanghebbende duidelijk gemaakt dat hij zich kon beroepen op de uitspraken en dat het beroep binnen zes weken na dagtekening moest worden ingesteld. Het hof oordeelde dat belanghebbende zich niet kon beroepen op onbekendheid met de uitspraken, aangezien hij expliciet was gewezen op de mogelijkheid om beroep in te stellen.

De mondelinge behandeling van het verzet vond plaats op 5 juni 2001, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door een vennoot en een administratief medewerkster. Na de behandeling oordeelde het hof dat er geen sprake was van een situatie waarin redelijkerwijs niet kon worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim was geweest. Het hof verklaarde het verzet ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 183/01 22 juni 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het verzet gedaan door V.o.f. X gevestigd te Z tegen de beschikking van de voorzitter van de belastingkamer van 30 maart 2001.
De voorzitter heeft bij voormelde beschikking uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraken van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Emmen, vestiging Assen (: de inspecteur), gedaan op de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslagen in de loonbelasting over de jaren 1997 en 1998.
Ingevolge de artikelen 26, eerste lid en 26c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (: Awb) kan hij die bezwaar heeft tegen een uitspraak van de inspecteur binnen zes weken na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij de rechter tot wiens rechtsgebied de standplaats van de inspecteur behoort.
De uitspraken van de inspecteur zijn gedagtekend 12 januari 2001 en het beroepschrift is volgens de stempelafdruk op de enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden ter post bezorgd op 7 maart 2001 derhalve niet binnen zes weken na dagtekening uitspraak. De voorzitter heeft om die reden bij voormelde beschikking het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beschikking is belanghebbende tijdig in verzet gekomen bij een verzetschrift (met bijlage) dat door hem is ingediend op 11 april 2001.
Nadat de inspecteur een verweerschrift heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling van het verzet plaatsgevonden ter zitting van 5 juni 2001, gehouden te Assen, alwaar zijn verschenen een vennoot van belanghebbende, de heer A en mevrouw B als administratief medewerkster werkzaam bij belanghebbende, alsmede de inspecteur.
Van alle genoemde en hierna nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Vaststaat dat de termijn voor het instellen van beroep tegen de uitspraken van de inspecteur d.d. 12 januari 2001 liep tot en met 22 februari 2001.
Namens belanghebbende wordt in het verzetschrift aangevoerd dat de inspecteur de uitspraken op het bezwaar d.d. 12 januari 2001 heeft gestuurd aan zijn toenmalige accountant, die namens belanghebbende het bezwaar had ingediend, en dat hij de uitspraken niet van zijn accountant heeft ontvangen.
Nadat de inspecteur bij brieven d.d. 23 januari 2001 aan belanghebbende meedeelde dat hij de aan belanghebbende verleende uitstel van betaling voor de aanslagen loonbelasting 1997 en 1998 had beëindigd vanwege de inmiddels gedane uitspraken op het bezwaar, heeft belanghebbende alsnog de onderhavige uitspraken bij zijn accountant opgevraagd. Na ontvangst van deze uitspraken heeft belanghebbende op 8 maart 2001 het beroepschrift bij het gerechtshof ingediend.
Vaststaat dat de inspecteur bij brief d.d. 15 februari 2001, derhalve binnen de termijn waarbinnen beroep had dienen te worden ingesteld, onder meer het volgende aan belanghebbende heeft meegedeeld:
"In uw brief van 13 februari 2001 geeft u aan dat u het niet eens bent dat de boete van 50% op de aanslagen loonbelasting over de jaren 1997 en 1998 zijn gehandhaafd.
De redenen dat de boetes niet zijn verlaagd, zijn in de uitspraak op het bezwaarschrift uiteengezet. Als u het hier niet mee eens bent kunt u beroep aantekenen bij het gerechtshof te Leeuwarden. In de bijlage staat vermeld wat de voorwaarden zijn om beroep aan te tekenen.
Uw beroepschrift moet uiterlijk binnen zes weken na dagtekening zijn ontvangen door het Gerechtshof. Ik zal het uitstel van betaling in ieder geval handhaven tot de termijn om in beroep te gaan is verstreken, in casu tot en met 22 februari 2001"
Het hof is van oordeel dat voormelde brief met zich brengt dat belanghebbende zich niet kan beroepen op onbekendheid met de door de inspecteur gedane uitspraak op het bezwaar en de periode waarbinnen daartegen beroep bij het gerechtshof kan worden ingesteld.
Immers na de ontvangst van deze brief waarin belanghebbende expliciet op de mogelijkheid van het indienen van beroep en de daarvoor geldende termijn is gewezen, resteerde er voor belanghebbende voldoende tijd eventueel naar de inhoud van die uitspraak te informeren bij de inspecteur en alsnog tegen de uitspraak op het bezwaar beroep aan te tekenen. Desgewenst door middel van een pro forma beroepschrift.
Het vorenstaande brengt mee dat naar het oordeel van het hof geen sprake is van een situatie als omschreven in art. 6:11 Awb in die zin dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Ter zake van de ongedateerde brief van belanghebbende gericht aan de directeur van de Belastingdienst -waarvan ter zitting zijdens belanghebbende is gesteld dat deze omstreeks 8 februari 2001 is verzonden- welke betreft een verzoek om uitstel van betaling, is het hof van oordeel, dat deze niet kan worden beschouwd als een beroepschrift. Mitsdien doet zich een situatie als omschreven in artikel 6:15 Awb niet voor.
De voorzitter heeft belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaart in zijn beroep.
Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt:
Het gerechtshof, uitspraak doende, verklaart het verzet ongegrond.
Gedaan op 22 juni 2001 door mr Fransen, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mr De Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2001 te Leeuwarden door mr. Drion, raadsheer.
Op 27 juni 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.