ECLI:NL:GHLEE:2001:AB2392
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- J. Huiskes
- K. de Jong-Braaksma
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een aanslag in de omzetbelasting en de rol van de belastingdienst
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de rechtmatigheid van een aanslag in de omzetbelasting centraal. De belanghebbende, een ondernemer, kreeg op 28 juni 1996 een aanslag opgelegd van ƒ 1.666,- door de inspecteur. Na een tijdig ingediend bezwaar handhaafde de inspecteur de aanslag op 12 augustus 1996. De belanghebbende ging in beroep, en het hof behandelde de zaak op 29 mei 2001. Tijdens de zitting overhandigde de belanghebbende een pleitnotitie en een brief aan de Hoge Raad, die door de inspecteur niet werd betwist.
De zaak heeft een voorgeschiedenis waarin de belanghebbende in 1992 vier facturen uitreikte voor de levering van bouwmaterialen en diensten, waarbij hij omzetbelasting vermeldde. De inspecteur stelde dat deze belasting niet op aangifte was voldaan en legde een naheffingsaanslag op. Het hof oordeelde dat de belanghebbende onvoldoende had aangetoond dat de activiteiten in het kader van zijn onderneming waren verricht. De Hoge Raad had eerder in een arrest geoordeeld dat de klachten van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, wat de positie van de inspecteur versterkte.
Het geschil draait om de vraag of de omzetbelasting op de facturen terecht is nageheven. Het hof concludeert dat de belanghebbende niet als ondernemer kan worden aangemerkt voor de activiteiten die verband houden met de bouw van een woning in Heerenveen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt, omdat er geen bewijs is dat de belastingdienst de belanghebbende had ontheven van de verplichting om de omzetbelasting op aangifte te voldoen. Uiteindelijk bevestigt het hof de uitspraak van de inspecteur, waarbij het hof geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten.