ECLI:NL:GHLEE:2001:AB3154

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2/99
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Prof. mr. Aardema
  • Mevrouw mr. De Jong-Braaksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplichtigheid voor onroerende zaakbelasting en afvalstoffenheffing in 1998

In deze zaak gaat het om de belastingplichtigheid van belanghebbende voor de onroerende zaakbelasting en de afvalstoffenheffing over het jaar 1998. Belanghebbende, eigenaar van een appartement aan de a-weg 3, nummer 150 in de gemeente Vlieland, ontving aanslagen voor zowel de onroerende zaakbelasting als de afvalstoffenheffing. De gemeente handhaafde deze aanslagen na een bezwaarschrift van belanghebbende, waarna hij in beroep ging bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 februari 2001 was belanghebbende niet aanwezig.

Het hof heeft op 8 maart 2001 mondeling uitspraak gedaan, waarna belanghebbende verzocht heeft om een schriftelijke uitspraak. De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende stelde de onroerende zaak ter beschikking aan (Strand)Hotel A te Vlieland, maar het hof oordeelde dat hij ook in 1998 als gebruiker van de onroerende zaak kan worden aangemerkt. De gemeente Vlieland had haar heffingsbevoegdheid uitgewerkt in de 'Verordening op de heffing en invordering van onroerendezaakbelastingen 1998', waarin de belastingplicht voor gebruikers is vastgelegd.

Het hof concludeerde dat belanghebbende niet kon aantonen dat hij in 1998 geen gebruik maakte van de onroerende zaak, en dat hij derhalve belastingplichtig was voor zowel de onroerende zaakbelasting als de afvalstoffenheffing. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de gemeente werd bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen, en de beslissing werd op 8 augustus 2001 aan beide partijen verzonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
UITSPRAAK
Nr. 2/99
3 augustus 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Burgemeester en Wethouders van de gemeente Vlieland (hierna: b. en w.), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslagen in de onroerende zaak-belasting, gebruikersbelasting, en in de afvalstoffenheffing over 1998.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Aan belanghebbende werden aanslagen in de onroerende zaak-belasting 1998 opgelegd, als zakelijke gerechtigde van en als feitelijke gebruiker van de onroerende zaak aan de a-weg 3 150 (hierna: de onroerende zaak). Tevens werd aan hem een aanslag in de afvalstoffenheffing 1998 opgelegd ter zake van de onroerende zaak. Op het ingediende bezwaarschrift van belanghebbende hebben b. en w. bij bestreden uitspraak van 16 december 1998 de aanslagen gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen middels een beroepschrift, welke op 4 januari 1999 bij het hof is ingekomen. Vervolgens hebben b. en w. op 23 juni 1999 een vertoogschrift ingediend bij het hof. Partijen hebben daarna conclusies gewisseld.
Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 22 februari 2001, gehouden te Leeuwarden, alwaar niemand van partijen is verschenen. Belanghebbende is met berichtgeving niet verschenen ter zitting. Van alle genoemde stukken (en hierna nog te noemen stukken) moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Het hof heeft in deze zaak op 8 maart 2001 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 20 maart 2001, aan partijen is verzonden.
Bij schrijven ingekomen op 17 april 2001 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 17b van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
Op 15 mei 2001 heeft belanghebbende het daartoe
verschuldigde griffierecht ad ¦ 150, - voldaan.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende is in 1998 eigenaar van het appartement(srecht), gelegen aan de a-weg 3, nummer 150 (: de onroerende zaak) in de gemeente Vlieland.
2.2 Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1998 onder meer de volgende aanslagen opgelegd: De onroerende-zaakbelasting (gebruikersbelasting) en de afvalstoffenheffing.
2.3 Belanghebbende stelt in het onderhavige jaar de onroerende zaak ter beschikking aan (Strand)Hotel A te Vlieland, dat de onroerende zaak ter beschikking stelt aan derden. Van de eerstgenoemde terbeschikkingstelling is een dienstverleningsovereenkomst opgemaakt. Deze overeenkomst is niet overlegd aan het hof. Van de koopovereenkomst van de onroerende zaak aangegaan door Strandhotel A Vlieland BV en belanghebbende, zijn door b. en w. de pagina's 1, 10, 11 en 12 aan het hof overlegd. Daarin wordt melding gemaakt van een tegelijkertijd met de koop van het appartementsrecht tussen de verkoper en belanghebbende gesloten dienstverleningsovereenkomst. Voorts wordt vermeld dat de door de verkoper ontvangen huuropbrengsten uit het betreffende appartementsrecht aan belanghebbende worden uitbetaald, nadat daarop onder meer in mindering zijn gebracht kosten van schoonmaak, energie en eventuele toeristenbelasting, voorzover deze kosten niet rechtstreeks in rekening zijn gebracht. Ook worden de servicekosten daarop in mindering gebracht. Voor zover vermelde kosten niet uit de huuropbrengsten kunnen worden bestreden, wordt het nadelig verschil door belanghebbende aan de verkoper voldaan.
2.4 B. en w. hebben de uitspraak van het hof te Leeuwarden, vierde enkelvoudige belastingkamer, van 20 mei 1999 betreffende het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van b. en w. inzake dezelfde geschilpunten als in de onderhavige procedure ter zake van het jaar 1997, aan het hof overlegd, ten gevolge waarvan voormelde uitspraak tot de gedingstukken behoort. In deze uitspraak wordt vermeld dat belanghebbende, ondanks de in punt 2.3 omschreven dienstverleningsovereenkomst, in 1997 gebruik heeft gemaakt van de onroerende zaak.
3. Geschil en standpunten van partijen:
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende ter zake van de onroerende zaak in 1998 belastingplichtig is voor de onroerende-zaakbelasting (gebruikersbelasting) en of belanghebbende in 1998 belastingplichtig is voor de afvalstoffenheffing. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, b. en w. bevestigend. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4. Rechtsoverwegingen:
Met betrekking tot de aanslag in de onroerende zaak-belasting
4.1 Artikel 220, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet bepaalt dat ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder de naam onroerende-zaakbelastingen belastingen kunnen worden geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken.
4.2 De gemeente Vlieland heeft haar heffingsbevoegdheid ingevolge voormeld artikel uitgewerkt in de "Verordening op de heffing en invordering van onroerendezaakbelastingen 1998" (: Verordening). In de Verordening wordt in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en in het tweede lid, aanhef en onderdelen a en c, het belastbare feit omschreven voor de gebruikersbelasting van de onroerende zaak-belasting. Deze bepalingen luiden als volgt:
" Artikel 1 Belastingplicht
1. Onder de naam "onroerende-zaakbelastingen" worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a. een gebruikersbelasting van degene - die naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
2. Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt:
a. gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;
c. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld;... "
4.3 Op grond van de feiten vermeld onder de punten 2.3 en 2.4 acht het hof niet aannemelijk geworden dat de dienstverleningsovereenkomst, waarvan de inhoud niet tot de gedingstukken behoort, eigen gebruik van belanghebbende in 1997 uitsluit. Belanghebbende heeft niet gesteld en ook overigens is niet aannemelijk geworden dat deze overeenkomst sedert 1997 is gewijzigd. Het hof neemt derhalve aan dat ook in het jaar 1998 eigen gebruik van de onroerende zaak door belanghebbende mogelijk was. Op grond van deze omstandigheid alsmede het feit onder punt 2.3. dat verhuur van het appartement voor rekening en risico van belanghebbende plaatsvindt is het hof van oordeel dat niet geconcludeerd kan worden dat belanghebbende in het onderhavige jaar niet als gebruiker kan worden aangemerkt.
Terecht hebben b. en w. in overeenstemming met het daaromtrent bepaalde in de Verordening, belanghebbende in 1998
aangemerkt als degene die de onroerende zaak feitelijk gebruikt. Het hof ziet dan ook geen aanleiding tot vernietiging van de bestreden aanslag in de gebruikersbelasting.
Met betrekking tot de aanslag afvalstoffenheffing
4.4 Artikel 2 van de "Verordening op de heffing en de invordering van de afvalstoffenheffing 1998" luidt als volgt:
"1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.11 van de Wet Milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijk afvalstoffen geldt.
2. Voor het toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel;
b. ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte heeft afgestaan."
Tussen partijen is niet in geschil dat ten aanzien van het perceel met daarop de onroerende zaak ingevolge artikel 10.11 van de Wet Milieubeheer een verplichting tot het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen rust.
Gezien het overwogene onder punt 4.3 is het hof van oordeel dat belanghebbende ook voor de afvalstoffenheffing als gebruiker van het perceel moet worden aangemerkt. Het hof ziet ook hier geen aanleiding tot vernietiging van de bestreden aanslag in de afvalstoffenheffing.
4.5 Ter zake van het beroep van belanghebbende dat de verordeningen vermeld onder punt 4.2 en 4.4 niet op de juiste wijze bekend zijn gemaakt merkt het hof op dat uit de door b. en w. overlegde stukken genoegzaam van publicatie van voormelde verordeningen ingevolge artikel 139, tweede lid, van de Gemeentewet is gebleken.
Door de vermelding in voormelde stukken dat de verordeningen voor een ieder ter inzage liggen in het gemeentehuis en afschriften verkrijgbaar zijn hebben b. en w. het beroep van belanghebbende, dat de verordeningen niet op het gemeentelijk publicatiebord openbaar is gemaakt, voldoende weerlegd. Voorts blijkt ook uit de aanhef van de voormelde verordeningen dat de gemeenteraad deze heeft goedgekeurd.
4.6 Het beroep van belanghebbende is ongegrond.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing:
Het hof bevestigt de uitspraak van b. en w.
Gedaan op 3 augustus 2001 door prof. mr. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw mr. De Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 8 augustus 2001 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.