ECLI:NL:GHLEE:2001:AB4620

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 442/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Pruiksma
  • J. Huiskes
  • K. De Jong-Braaksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en bron van inkomen bij deelname in een vennootschap onder firma

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 10 juli 2001, staat de vraag centraal of de deelname van de belanghebbende in een vennootschap onder firma (VOF) kan worden aangemerkt als een bron van inkomen. De belanghebbende, die samen met anderen de VOF KL VOF oprichtte voor het exploiteren van harddravers, had in de jaren 1993 tot en met 1998 negatieve opbrengsten uit deze onderneming. De inspecteur van de Belastingdienst weigerde de negatieve opbrengsten in aanmerking te nemen bij de belastingaanslagen, wat leidde tot een geschil over de bron van inkomen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2001, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was, werd de zaak besproken door de vice-president en twee raadsheren. De belanghebbende stelde dat zijn deelname aan de VOF een bron van inkomen was, terwijl de inspecteur dit ontkende. Het hof oordeelde dat de resultaten van de VOF in de jaren 1993 tot en met 1998 negatief waren en dat er geen redelijke kans op voordeel aanwezig was. De belanghebbende had bovendien al in 1998 kennis van een eerdere uitspraak die bevestigde dat er geen bron van inkomen was.

Het hof concludeerde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat hij in rechte te beschermen vertrouwen had gewekt bij de inspecteur, noch dat de inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld. De grieven van de belanghebbende werden verworpen, en het hof verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering bij het aantonen van een bron van inkomen en de rol van het vertrouwensbeginsel in belastingzaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Tweede meervoudige belastingkamer
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
10 juli 2001
nummer : BK 442/00
belanghebbende : X
te : Z
tegen : Belastingdienst/Ondernemingen Y (: de inspecteur)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift
belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1993, 1994, 1995
mondelinge behandeling : op 26 juni 2001 te Leeuwarden door Mrs. Pruiksma, vice-president als voorzitter, Huiskes en Fransen, raadsheren, in tegenwoordigheid van mevr. mr. De Jong-Braaksma als griffier
verschenen : de inspecteur vergezeld van een collega, de belanghebbende is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen
geschilpunt : bron van inkomen?
Beslissing: Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
1. Feiten:
1.1 Op 22 september 1992 is de belanghebbende samen met een drietal anderen een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam KL VOF (: de VOF). Deze VOF heeft tot doel het exploiteren van harddravers (paarden) en het verrichten van al hetgeen daarmee in verband staat. In 1998 zijn de activiteiten van de VOF beëindigd.
1.2 Tot en met 1995 was de belanghebbende directeur-grootaandeelhouder van de B.V. V. Hij genoot hieruit de volgende arbeidsbeloningen: ƒ 112.365,-- (1993), ƒ 109.251,-- (1994) en ƒ 121.333,-- (1995).
1.3 In 1992 heeft de belanghebbende in zijn aangifte ƒ 1.682,-- als verlies uit onderneming aangegeven. De door de belanghebbende in zijn aangiften aangegeven opbrengsten uit de VOF (met inbegrip van de buitenvennootschappelijke afschrijvingen) bedroegen voor de jaren:
1993 ƒ 28.112,-- negatief
1994 ƒ 45.183,-- negatief
1995 ƒ 51.040,-- negatief
1996 ƒ 31.884,-- negatief
1997 ƒ 42.936,-- negatief
1998 ƒ 14.089,-- negatief.
1.4 De aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1992 is overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld. De aanslagen betreffende de jaren 1996 t/m 1998 zijn eveneens conform de aangifte vastgesteld. Vanwege een administratieve fout zijn de aangiften gevolgd. Over de onderhavige kwestie heeft de inspecteur bij de regeling geen standpunt ingenomen.
1.5 Bij het opleggen van de onderhavige aanslagen heeft de inspecteur de negatieve opbrengsten uit de VOF niet in aanmerking genomen.
1.6 In een artikel in Kaats – welke tot de gedingstukken behoort - is de belanghebbende in 1998 als volgt geciteerd: "Een dure hobby is de drafsport wel. Als je nu alleen een paard als S hebt, dan zeg je, het is een goudmijn. Maar toevallig hebben wij nog meer paarden, die het wat minder doen. Zelfs in het jaar dat S 80.000 mark verdiende, draaiden we bij lange na nog niet quitte. Over de hele linie kost het gewoon geld. Daarom zeggen we vantevoren, zoveel willen we er aan besteden, en dat ben je ook gegarandeerd kwijt".
2. Geschil:
2.1 In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
a. primair: kan de deelname van de belanghebbende in de VOF worden aangemerkt als een bron van inkomen?
b. subsidiair: heeft de inspecteur bij de belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat hij de deelname in de VOF als een bron van inkomen zou beschouwen?
c. meer subsidiair: heeft de inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld?
2.2 De belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de inspecteur ontkennend.
3. Rechtsoverwegingen:
3.1 De beantwoording van de primaire vraag hangt af van het antwoord op de vraag of te verwachten valt dat de belanghebbende erin zal slagen met de exploitatie van de VOF duurzaam meer baten – die vooralsnog vrijwel uitsluitend bestaan uit prijzengeld – te verkrijgen dan de lasten bedragen. Ten aanzien van deze laatste vraag is het gerechtshof van oordeel dat het houden van paarden voor de drafsport een activiteit is waarvan de resultaten in het algemeen zo ongewis zijn dat een redelijke kans op voordeel niet aanwezig kan worden geacht, behoudens bijzondere omstandigheden.
3.2 Naar het oordeel van het gerechtshof kan ook in belanghebbendes situatie een redelijke kans op voordeel niet aanwezig worden geacht, zodat de deelname aan de VOF niet kan worden aangemerkt als een bron van inkomen. Naar vaststaat waren de resultaten immers in de jaren 1993 t/m 1998 negatief en zijn in 1998 de activiteiten van de VOF beëindigd. Belanghebbendes stelling dat hij op termijn op positieve resultaten rekent kan het gerechtshof dan ook niet volgen. Het gerechtshof wordt gesteund in zijn oordeel door het in punt 1.6 weergegeven citaat uit het artikel in Kaats. Dat de belanghebbende - zoals namens hem is gesteld – "het oogmerk heeft om zich geheel te richten op deze nieuwe onderneming" maakt voormeld oordeel niet anders.
3.3 Met betrekking tot de subsidiaire vraag overweegt het gerechtshof dat voor het in rechte te beschermen vertrouwen meer is vereist dan de enkele omstandigheid dat de aangifte gedurende de jaren 1996 t/m 1998 (en 1992) bij het vaststellen van de aanslag is gevolgd. De belanghebbende stelt – kort gezegd - het volgende. Het standpunt van de inspecteur was hem aanvankelijk duidelijk. Doordat de afhandeling van de bezwaarschriften betreffende de onderhavige jaren lang op zich liet wachten, werd echter met een positieve verwachting uitgekeken naar de uitspraak op deze bezwaarschriften. Toen de aanslagen over de jaren 1996 t/m 1998 werden opgelegd, werd bij de belanghebbende definitief de indruk gewekt dat de uitspraak op het bezwaarschrift een voor de belanghebbende positieve beslissing zou bevatten.
De door de belanghebbende geschetste omstandigheden geven het gerechtshof evenwel onvoldoende aanleiding om het beroep op het vertrouwensbeginsel te honoreren. Bij dit oordeel neemt het gerechtshof de omstandigheid in aanmerking dat de belanghebbende -getuige de motivering van zijn bezwaarschrift - reeds eind 1998
op de hoogte was van het verloop van een door een medevennoot ingestelde beroepsprocedure inzake dezelfde aangelegenheid. De uitspraak betreffende deze procedure is op 9 december 1997 door het gerechtshof te Leeuwarden vastgesteld en uitgesproken (BK 96/00362). Deze uitspraak had de belanghebbende juist een bevestiging moeten opleveren van het standpunt van de inspecteur dat ook in zijn geval geen sprake is van een bron van inkomen. Voorts kon de omstandigheid dat de voorlopige aanslagen over de jaren 1994 en 1995 zijn verminderd, gelet op het karakter van deze aanslagen, bij de belanghebbende ook niet de indruk hebben gewekt dat de door de inspecteur gevolgde gedragslijn heeft berust op een bewuste standpuntbepaling. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
3.4 Meer subsidiair is namens de belanghebbende gesteld dat de inspecteur de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar ruimschoots heeft overschreden en dat hij daardoor in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het gerechtshof is van oordeel dat hoewel het overschrijden van de termijn niet wenselijk is te achten en ook het overige handelen van de inspecteur te dezen geen schoonheidsprijs verdient, dit niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraken of de aanslagen.
3.5 Gelet op het voorgaande treffen belanghebbendes grieven geen doel, zodat het gelijk aan de zijde van de inspecteur ligt.
4. Proceskosten:
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Aldus vastgesteld en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2001 te Leeuwarden.
Waarvan dit proces-verbaal.
De griffier Lid van deze kamer
mevr. mr. K. De Jong-Braaksma mr. J. Huiskes