ECLI:NL:GHLEE:2001:AD5427

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 542/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F.J.W. Drion
  • Huiskes
  • Wolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingtarief op het vertonen van videofilms in een sexshop

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 12 oktober 2001, staat de vraag centraal of de omzetbelasting die door de belanghebbende, een sexshop, is geheven op het vertonen van videofilms in privécabines, onder het verlaagde tarief valt. De belanghebbende, gevestigd te Z, heeft aangifte gedaan tegen het normale tarief, maar bepleit toepassing van het verlaagde tarief van 6%. De inspecteur van de belastingdienst heeft de beslissing van de belanghebbende aangevochten, wat leidde tot deze rechtszaak.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 september 2001, waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, werd het geschilpunt besproken. De belanghebbende stelt dat het vertonen van films in de cabines moet worden aangemerkt als een prestatie die onder de Wet op de omzetbelasting 1968 valt, specifiek onder de post die betrekking heeft op bioscopen. Het Gerechtshof overweegt dat de definitie van een bioscoop, zoals vastgelegd in de wet, niet van toepassing is op de situatie van de belanghebbende, aangezien de cabines niet voldoen aan de criteria van een bioscoop.

Het Hof concludeert dat de activiteiten van de belanghebbende niet kunnen worden gelijkgesteld aan die van een attractiepark of andere voorzieningen die primair voor vermaak zijn ingericht. De wetgever heeft duidelijk gemaakt dat de recreatieve doelstelling centraal moet staan, en in dit geval is dat niet het geval. De conclusie van het Hof is dat de prestatie van de belanghebbende, het vertonen van videofilms, onderworpen is aan het normale belastingtarief. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
tweede meervoudige belastingkamer
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
12 oktober 2001
nummer : 542/00
belanghebbende :X
te : Z
tegen : Het hoofd van de eenheid van de belastingdienst ondernemingen te Emmen (: de inspecteur)
aangevallen beslissing :uitspraak op bezwaarschrift
belasting : omzetbelasting
tijdvak : derde kwartaal 1999
mondelinge behandeling :op 28 september 2001 te Leeuwarden door de mrs. Drion, raadsheer en fungerend voorzitter, Huiskes, raadsheer en Wolt raadsheer plaatsvervanger in tegenwoordigheid van dhr. Gerrits als griffier
verschenen : belanghebbendes gemachtigde mr. A, bijgestaan door dhr. B en echtgenote (vennoten) zomede de inspecteur
geschilpunt : prestatie belast naar het normale tarief?
Beslissing: Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
1. Feiten:
1.1 Belanghebbendes onderneming omvat een sexshop en een gelegenheid tot het bekijken van videofilms. Zij is gevestigd te Z.
1.2 Het pand aan het a-diep oz te Z is verdeeld in twee gedeelten. Deze gedeelten kunnen via een tweetal ingangen worden betreden. Bouwtechnisch is het mogelijk de ingangen van beide gedeelten afzonderlijk te gebruiken.
1.3 Voor het bekijken van de videofilms is er een tiental privécabines. De klant neemt plaats in een filmcabine en door het betalen met papier- of muntgeld, door middel van een automaat, krijgt de klant de gelegenheid om een film te bekijken. De film kan in afzondering worden bekeken door het sluiten van de deur van de cabine. De klant heeft de keuze uit een vast programma waarbij "voor elk wat wils" beschikbaar is. Dit programma wordt regelmatig vernieuwd. De videoafspeelapparaten bevinden zich in een ruimte achter de winkel. Tijdens het verblijf in de cabine kan uit het programma ook een andere videofilm worden gekozen. Er wordt betaald voor de tijd dat men een video bekijkt, niet per video.
1.4 De ruimte waarin de cabines zich bevinden is vrij vanuit de winkel toegankelijk.
1.5 De belanghebbende heeft aangifte gedaan tegen het normale tarief doch bepleit toepassing van het verlaagde tarief van 6%.
2. Geschil:
Tussen partijen is in geschil of de prestatie van belanghebbende, het vertonen van films in een filmcabine, is te rangschikken onder tabel I, post b 14, onder e behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (: de Wet): "het verlenen van toegang tot bioscopen" en of de prestatie van de belanghebbende is te rangschikken onder tabel I, post b 14, onder g behorende bij de Wet: "het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen".
3. Rechtsoverwegingen:
3.1 Tussen partijen is primair in geschil of het vertonen van videofilms in een tiental filmcabines een prestatie is die onderworpen is aan het verlaagde tarief als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder a van de Wet.
3.2 Bij de Wet van 18 december 1995, Stb. 660, is een aantal lastenverlichtende maatregelen getroffen ter aanwending van de opbrengst van de reparatiewetgeving inzake de bestrijding van verhuurconstructies in de omzetbelasting. Eén van deze maatregelen betreft de toepassing van het verlaagde tarief op, onder andere, een aantal culturele prestaties. Het betreft de zgn. post b 14 van Tabel I. In post b 14, onder e is het verlaagde tarief van toepassing verklaard op bioscopen.
3.3 Bij Resolutie van 29 oktober 1968, nr. 120, werd een toelichting op Tabel I verstrekt. Deze toelichting is vele malen gewijzigd. Vanaf 1 februari 1994 geldt als toelichting op het verlaagde tarief het Voorschrift Tabel I (Beschikking van 1 februari 1994, nr. VB93/3553). In het Voorschrift is geregeld aan welke criteria moet zijn voldaan wil een prestatie in aanmerking komen voor het verlaagde tarief.
3.4 Het Voorschrift luidt met betrekking tot post b 14, onder e, als volgt: "Onder een bioscoop is naar spraakgebruik te verstaan: een voor het publiek toegankelijke inrichting waarin als hoofdactiviteit speelfilms worden vertoond, die van tevoren zijn aangekondigd en die op tevoren vastgestelde tijden zijn te zien. De inrichting is voorzien van een permanent stoelenplan en het aantal zitplaatsen bedraagt ten minste 50.
Het tegen betaling toegang verlenen tot filmhuizen e.d. valt onder de post. Eénpersoonscabines of kleine ruimtes in sexshops, - winkels e.d. waar personen pornofilms of pornovideo`s bekijken, vormen geen bioscoop in de zin van de post."
3.5 Naar het oordeel van het gerechtshof kan in dit geval worden aangesloten bij de laatste onder 3.4 aangehaalde volzin van het Voorschrift.
De feiten -zoals onweersproken door de inspecteur geschetst en onder 1.3 weergegeven- laten immers geen andere conclusie toe dan dat naar maatschappelijke opvattingen te dezen van (het verlenen van toegang tot) een biscoop geen sprake is.
3.6 Subsidiair voert de belanghebbende nog aan dat indien niet wordt voldaan aan het gestelde in post b 14, onder e van de Tabel de prestatie alsdan onder het verlaagde tarief van post b 14, onder g van de Tabel zou vallen.
3.7 De belanghebbende is van mening - met betrekking tot haar subsidiaire standpunt en naar het gerechtshof haar begrijpt - dat het videogedeelte moet worden aangemerkt als een voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening.
3.8 Echter, de belanghebbende gaat daarmee voorbij aan de inhoud van post b 14, letter g, waaruit begrepen kan worden dat de voorziening gelijk gesteld dient te worden aan een attractiepark dan wel speel- en of siertuin.
3.9 Nu in nationale en supranationale wet- en regelgeving geen sluitende definitie van "attractiepark" en "voor vermaak ingerichte voorzieningen" valt aan te treffen, zal aan die begrippen inhoud moeten worden gegeven naar regels van spraakgebruik en wetsgeschiedenis.
3.10 Spraakgebruik verstaat onder "attractiepark": pretpark; waaronder wordt verstaan park met allerlei attracties; zoals daar zijn schommels, kano's, zwembad, poppenkast enz. (Van Dale, twaalfde druk, pagina 2369).
3.11 Uit de geschiedenis van de totstandkoming van het onderhavige onderdeel van de post b 14, onder g, leidt het gerechtshof, voor zover hier van belang, af dat onderscheid gemaakt moet worden tussen voorzieningen waarbij de recreatieve doelstelling - vermaak en dagrecreatie - voorop staat en voorzieningen waarbij dat niet het geval is. (Kamerstukken II 1997-1998, 25 688, Memoerie van Toelichting blz. 26).
3.12 Uit vorenomschreven spraakgebruik en wetsgeschiedenis vloeit , naar het oordeel van het gerechtshof , voort dat er sprake dient te zijn van vermaak en dagrecreatie.
3.13 Op basis van die omschrijvingen van het begrip attractiepark dient vervolgens naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld of het door belanghebbende gepresenteerde geheel van activiteiten, het vertonen van videofilms in zijn sexshop, onder de definitie van attractiepark , speel- en siertuin etc. valt te rangschikken.
3.14 Dat laatste is naar het oordeel van het gerechtshof niet het geval: Gelet op hetgeen hierboven onder de feiten is komen vast te staan kan naar spraakgebruik niet worden volgehouden dat het vermaak dat de belanghebbende te bieden heeft op enigerlei wijze vergelijkbaar zou zijn met dat van een attractiepark, zijnde het vermaak en dagrecreatie.
3.15 Daarenboven heeft de wetgever, door opname van het woord "primair", beoogd dat de recreatieve doelstelling centraal behoort te staan. Als de recreatieve doelstelling ondergeschikt is aan andere doelstellingen en/of daarmee wordt gehanteerd kan het verlaagde tarief geen toepassing vinden.
3.16 De omzetbelastingtechnische prestatie die de belanghebbende verricht is dan ook het, in de beslotenheid van de eenpersoonscabine, aanbieden en het vertonen van videofilms. Het winstoogmerk ligt daarin besloten zijnde daarmee een andere doelstelling dan in de post bedoeld.
3.17 Vorenstaande leidt tot de conclusie dat belanghebbendes grieven tegen de uitpraak moeten falen en dat de prestatie naar het normale tarief dient te worden belast.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Aldus vastgesteld en uitgesproken te Leeuwarden op 12 oktober 2001.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
de griffier lid van deze kamer
J.M. Gerrits mr. F.J.W. Drion
Afschrift per aangetekende post verzonden
op: 26 oktober 2001
De griffier van het gerechtshof te
Leeuwarden.