ECLI:NL:GHLEE:2001:AD6884

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 177/99
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H.S. Pruiksma
  • J. Huiskes
  • A.J. Woelders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag accijns

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 7 december 2001 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door belanghebbende was ingediend tegen een naheffingsaanslag accijns. De naheffingsaanslag, opgelegd door de inspecteur, bedroeg f 22.376,- aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van hetzelfde bedrag. Belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft op 17 december 1997 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar was ongemotiveerd. De inspecteur verklaarde het bezwaar bij uitspraak van 1 maart 1999 niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een motivering. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Gerechtshof.

Tijdens de zittingen op 7 december 2000 en 30 oktober 2001 heeft het Hof de standpunten van beide partijen gehoord. De gemachtigde van belanghebbende stelde dat hij het bezwaar pas kon motiveren zodra hij alle door de FIOD ingenomen bescheiden weer in zijn bezit had. De inspecteur had echter herhaaldelijk verzocht om de motivering van het bezwaar, maar de gemachtigde heeft hier niet op gereageerd. Het Hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde voldoende gelegenheid had om zijn bezwaar te motiveren, maar dit niet heeft gedaan.

Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De gemachtigde had voldoende informatie ontvangen om een motivering te geven, maar heeft dit nagelaten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de inspecteur en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd op 12 december 2001 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr: 177/99 7 december 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van V.o.f. X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Douane district Groningen/locatie Enschede van de belastingdienst te Enschede (hierna: de inspec-teur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde naheffingsaanslag accijns met dagtekening 28 november 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende werd bovengenoemde naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van f 22.376,- aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van f 22.376,-.
Belanghebbende heeft bij brief van 17 december 1997 (binnengekomen op 18 december 1997) ongemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft belanghebbende bij de bestreden uitspraak van 1 maart 1999 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een motivering.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift, hetwelk op 19 maart 1999 is ingekomen.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 december 2000, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde), alsmede de inspecteur.
Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot de inspecteur gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgehad, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2, en artikel 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkomstige toepassing heeft gevonden.
De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 30 oktober 2001, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde, alsmede de inspecteur.
Op genoemde zittingen heeft de inspecteur telkens een door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
2.1 Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2 De gemachtigde heeft bij brief van 17 december 1997 (binnengekomen op 18 december 1997) ongemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Hij stelde het bezwaar pas te kunnen motiveren als (onder meer) alle door de FIOD ingenomen bescheiden weer in het bezit van belanghebbende zijn.
2.3 De inspecteur heeft de gemachtigde bij brief van 2 november 1998 medegedeeld waar hij het onderzoeksdossier van de FIOD kon opvragen en voorts heeft de inspecteur hem verzocht de motivering van het bezwaar uiterlijk 1 december 1988 aan hem (inspecteur) te doen toekomen.
2.4 Bij brief van 27 november 1998 deelde de gemachtigde mede dat hij niet inhoudelijk op de bezwaren kon ingaan. Hij voegde een kopie van een brief van 19 november 1998 van de officier van justitie bij, waarin stond dat het niet mogelijk was aan derden afschriften van processtukken te verstrekken.
2.5 Bij brief van 8 december 1998 heeft de inspecteur medegedeeld aan de gemachtigde waarop de naheffingsaanslag betrekking had en dat voor het eventuele weerleggen van de feiten de administratie van belanghebbende kon worden gebruikt. De inspecteur verzocht de gemachtigde het bezwaarschrift uiterlijk 1 januari 1999 van de vereiste motivering te voorzien, bij gebreke waarvan het niet-ontvankelijk zou worden verklaard. De gemachtigde deelde bij brief van 29 december 1998 mee dat hij het bezwaarschrift niet kon motiveren omdat hij geen inzage kreeg in de dossiers en omdat de inspecteur geen berekening gaf van de aanslag. De gemachtigde stelde vervolgens voor het strafproces af te wachten en deelde mede dat hij in beroep zou gaan als de inspecteur het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zou verklaren.
2.6 Bij brief van 25 januari 1999 heeft de inspecteur de gemachtigde nadere informatie omtrent de naheffingsaanslag verstrekt en hem verzocht het bezwaarschrift uiterlijk 15 februari 1999 van de vereiste motivering te voorzien. De inspecteur deelde daarbij mee dat indien hij de motivering op die dag niet zou hebben ontvangen, hij het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zou verklaren. De gemachtigde deelde bij brief van 12 februari 1999 mede dat hij bij zijn brief van 29 december 1998 bleef.
2.7 Bij brief van 15 februari 1999 heeft de inspecteur de gemachtigde nogmaals verzocht het bezwaar van een motivering te voorzien, nu voor 24 februari 1999. Hierop reageerde de gemachtigde niet.
2.8 Bij uitspraak van 1 maart 1999 heeft de inspecteur het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (: Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is allereerst het antwoord op de vraag of het bezwaarschrift al dan niet terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. Indien het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, is vervolgens de hoogte van de naheffingsaanslag in geschil.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter voormelde zittingen geen argumenten toegevoegd.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslag.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Naar vaststaat heeft de inspecteur de gemachtigde bij brief van 2 november 1998 medegedeeld waar hij het onderzoeksdossier van de FIOD kon opvragen. Toen dat niet lukte omdat de officier van justitie geen afschriften van processtukken aan derden wilde verstrekken, had belanghebbende zelf deze stukken kunnen opvragen. Vaststaat voorts dat bij brief van 25 januari 1999 de inspecteur de gemachtigde nadere informatie omtrent de naheffingsaanslag heeft verstrekt.
Hierna had de gemachtigde toch in ieder geval met een motivering kunnen komen, omdat hij daar toen in ieder geval voldoende materiaal voor had of had kunnen hebben.
4.2 Gelet op de punten 2.6 en 2.7 heeft de gemachtigde deze motivering daarna ook niet ingediend, terwijl hij toch voldoende gewaarschuwd was dat niet-ontvankelijkverklaring zou volgen indien geen motivering zou worden ingezonden.
4.3 Het Hof ziet, gelet op het voorgaande, geen reden de door de inspecteur uitgesproken niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift te vernietigen.
Derhalve moet worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6 De beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Aldus vastgesteld op 7 december 2001 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president, mr. J. Huiskes, raadsheer en mr. A.J. Woelders, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de griffier J.M. Gerrits en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Op 12 december 2001 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.