ECLI:NL:GHLEE:2001:AD6885

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 178/99
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H.S. Pruiksma
  • J. Huiskes
  • A.J. Woelders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag accijns

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 7 december 2001 uitspraak gedaan in het beroep van V.o.f. X tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, die een naheffingsaanslag accijns had opgelegd. De naheffingsaanslag bedroeg f 34.027,-, met een gelijke boete. Belanghebbende heeft op 20 november 1998 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar was ongemotiveerd. De inspecteur verklaarde het bezwaar op 1 maart 1999 niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een motivering. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Gerechtshof.

Tijdens de zittingen op 7 december 2000 en 30 oktober 2001 heeft het Hof de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur gehoord. De gemachtigde stelde dat hij het bezwaar pas kon motiveren nadat hij inzage had gekregen in het onderzoeksdossier van de FIOD. De inspecteur had echter al eerder informatie verstrekt en had de gemachtigde herhaaldelijk verzocht om het bezwaar te motiveren. Het Hof oordeelde dat de gemachtigde voldoende gelegenheid had gehad om zijn bezwaar te motiveren, maar dit niet had gedaan.

Het Hof concludeerde dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift terecht was uitgesproken door de inspecteur. De gemachtigde had, ondanks meerdere verzoeken, geen motivering ingediend en was dus niet in zijn recht. De uitspraak van de inspecteur werd bevestigd, en het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd op 12 december 2001 aan beide partijen aangetekend verzonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr: 178/99 7 december 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van V.o.f. X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Douane district Groningen/locatie Enschede van de belastingdienst te Enschede (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde naheffingsaanslag accijns met dagtekening 16 november 1998.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende werd bovengenoemde naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van f 34.027,-, met een boete van eveneens
f 34.027,--.
Belanghebbende heeft bij brief van 20 november 1998 (binnengekomen op 23 november 1998) ongemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft belanghebbende bij de bestreden uitspraak van 1 maart 1999 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een motivering.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift, hetwelk op 19 maart 1999 is ingekomen.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 december 2000, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde), alsmede de inspecteur.
Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot de inspecteur gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgehad, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2, en artikel 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkomstige toepassing heeft gevonden.
De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 30 oktober 2001, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde, alsmede de inspecteur.
Op voormelde zittingen heeft de inspecteur telkens een door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
2.1 Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2 De gemachtigde heeft bij brief van 20 november 1998 (binnengekomen op 23 november 1997) ongemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Hij stelde het bezwaar pas te kunnen motiveren als hij het door hem opgevraagde onderzoeksdossier van de FIOD had ontvangen.
2.3 De inspecteur had de gemachtigde bij brief van 2 november 1998 medegedeeld waar hij het onderzoeksdossier van de FIOD kon opvragen.
2.4 Bij brief van 27 november 1998 deelde de gemachtigde mede dat hij niet inhoudelijk op de bezwaren kon ingaan. Hij voegde een kopie van een brief van 19 november 1998 van de officier van justitie bij, waarin stond dat het niet mogelijk was aan derden afschriften van processtukken te verstrekken.
2.5 Bij brief van 8 december 1998 heeft de inspecteur medegedeeld aan de gemachtigde waarop de naheffingsaanslag betrekking had en dat voor het eventuele weerleggen van de feiten de administratie van belanghebbende kon worden gebruikt. De inspecteur verzocht de gemachtigde het bezwaarschrift uiterlijk 1 januari 1999 van de vereiste motivering te voorzien, bij gebreke waarvan het niet-ontvankelijk zou worden verklaard. De gemachtigde deelde bij brief van 29 december 1998 mee dat hij het bezwaarschrift niet kon motiveren omdat hij geen inzage kreeg in de dossiers en omdat de inspecteur geen berekening gaf van de aanslag. De gemachtigde stelde vervolgens voor het strafproces af te wachten en deelde mede dat hij in beroep zou gaan als de inspecteur het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zou verklaren.
2.6 Bij brief van 25 januari 1999 heeft de inspecteur de gemachtigde nadere informatie omtrent de naheffingsaanslag verstrekt en hem verzocht het bezwaarschrift uiterlijk 15 februari 1999 van de vereiste motivering te voorzien. De inspecteur deelde daarbij mee dat indien hij de motivering op die dag niet zou hebben ontvangen, hij het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zou verklaren. De gemachtigde deelde bij brief van 12 februari 1999 mede dat hij bij zijn brief van 29 december 1998 bleef.
2.7 Bij brief van 15 februari 1999 heeft de inspecteur de gemachtigde nogmaals verzocht het bezwaar van een motivering te voorzien, nu voor 24 februari 1999. Hierop reageerde de gemachtigde niet.
2.8 Bij uitspraak van 1 maart 1999 heeft de inspecteur het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (: Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is allereerst het antwoord op de vraag of het bezwaarschrift al dan niet terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. Indien het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, is vervolgens de hoogte van de naheffingsaanslag in geschil.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter voormelde zittingen geen argumenten toegevoegd.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslag.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Naar vaststaat heeft de inspecteur de gemachtigde bij brief van 2 november 1998 medegedeeld waar hij het onderzoeksdossier van de FIOD kon opvragen. Toen dat niet lukte omdat de officier van justitie geen afschriften van processtukken aan derden wilde verstrekken, had belanghebbende zelf deze stukken kunnen opvragen. Vaststaat voorts dat bij brief van 25 januari 1999 de inspecteur de gemachtigde nadere informatie omtrent de naheffingsaanslag heeft verstrekt.
Hierna had de gemachtigde toch in ieder geval met een motivering kunnen komen, omdat hij daar toen in ieder geval voldoende materiaal voor had of had kunnen hebben.
4.2 Gelet op de punten 2.6 en 2.7 heeft de gemachtigde deze motivering daarna ook niet ingediend, terwijl hij toch voldoende gewaarschuwd was dat niet-ontvankelijkverklaring zou volgen indien geen motivering zou worden ingezonden.
4.3 Het Hof ziet, gelet op het voorgaande, geen reden de door de inspecteur uitgesproken niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift te vernietigen.
Derhalve moet worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6 De beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Aldus vastgesteld op 7 december 2001 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president, mr. J. Huiskes, raadsheer en mr. A.J. Woelders, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de griffier J.M. Gerrits en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Op 12 december 2001 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.