ECLI:NL:GHLEE:2001:AD7179

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
100029
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • F.J. Streppel
  • G.A. Haites-Verbeek
  • Mollema
  • Zuidema
  • Meijeringh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake ontruiming en huurovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 31 oktober 2001 een arrest gewezen in hoger beroep van een kort geding. De appellanten, B en C, woonden te Z en waren in eerste aanleg gedaagden tegen de stichting Corporatieholding Friesland, ook bekend als Woonbedrijf Talma Drachten, die als eiseres optrad. De procedure in eerste aanleg was gestart met een kort geding vonnis op 12 december 2000, dat later op 15 december 2000 werd hersteld. De appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij zij vijf grieven hebben ingediend.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten zich verzetten tegen de ontruiming van hun woning, waarbij zij stelden dat er een huurovereenkomst met Talma zou zijn gesloten. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het bestaan van een dergelijke overeenkomst. De appellanten ontkenden dat Talma hen had uitgenodigd voor een gesprek waarin zij om inkomensgegevens en identiteitspapieren vroegen. Het hof heeft besloten dat het niet aannemelijk was dat er een huurovereenkomst tot stand was gekomen, en dat de grieven van de appellanten geen doel konden treffen.

Uiteindelijk heeft het hof de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd en de appellanten veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De kosten aan de zijde van Talma zijn begroot op fl. 475,-- aan verschotten en fl. 1.700,-- aan salaris voor de procureur. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Arrest d.d. 31 oktober 2001
Rolnummer 0100029
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
eerste kamer voor burgerlijke zaken, heeft het volgende arrest gewezen inzake:
1. B,
wonende te Z,
2. C,
wonende te Z,
toevoegingsnummer: 5AU1202
(eigen bijdrage fl. 48,--),
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna te noemen: A,
procureur: mr M.R. Bartels,
tegen
de stichting Stichting Corporatieholding Friesland, mede h.o.d.n. Woonbedrijf Talma Drachten,
gevestigd te Y,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Talma,
procureur: mr R. Dijkema.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 12 december 2000 en hersteld op 15 december 2000 door de president van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploit van 14 december 2000 is door A hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Talma tegen de zitting van 24 januari 2001. Bij memorie van grieven hebben A hun appel ook gericht tegen het (op 15 december 2000) gewezen herstelvonnis.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"de vonnissen van de president van de rechtbank Leeuwarden onder kort geding nummer 2000/311 op 12 en 15 december 2000 te vernietigen en alsnog de vordering van Talma af te wijzen en Talma te gebieden hen te laten terugkeren in de woning te Z aan de a-straat, althans hen een vergelijkbare woning aan te bieden, zulks op verbeurte van een dwangsom van ¦ 5.000,-- voor iedere dag Talma niet voldoet aan het in het te wijzen arrest gegeven gebod, met veroordeling van Talma in de kosten van het geding in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Talma verweer gevoerd met als conclusie:
"te bekrachtigen de vonnissen van de President van de Rechtbank Leeuwarden onder Kort Geding nummer 2000/311 op 12 en 15 december 2000 gewezen tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiseres en bij arrest uitvoerbaar bij voorraad appellante te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
A hebben vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van het vonnis d.d. 12 december 2000 waarvan beroep is, behoudens het gestelde in grief 1a, geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hieronder ten aanzien van grief 1a zal worden overwogen.
Met betrekking tot grief 1a:
2. Nu A ontkennen dat Talma C heeft uitgenodigd voor een gesprek op 17 december 2000, waarbij zij C heeft verzocht haar inkomensgegevens en identiteitspapieren mee te nemen, zal het hof bij de beoordeling van het geschil in dit kort geding niet van dat feit uitgaan.
Met betrekking tot de overige grieven:
3. A zijn in eerste aanleg veroordeeld in de kosten van de procedure. Zelfs indien het hoger beroep er enkel toe zou strekken tegen die kostenveroordeling op te komen, hebben A voldoende belang bij hun hoger beroep. Het hof zal derhalve voorbijgaan aan de stelling van Talma (in de memorie van antwoord, zijnde het laatste processtuk) dat A geen belang meer bij hun vordering in hoger beroep hebben, omdat zij inmiddels een huis in X hebben gehuurd en daar zouden willen blijven wonen.
4. Door de inhoud van de grieven 1b t/m 5 wordt het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen.
5. A verweren zich tegen de door Talma gevorderde ontruiming door zich te beroepen op het bestaan van een tussen hen en Talma gesloten huurovereenkomst.
6. Het hof stelt vast dat partijen een totaal verschillende lezing geven van de gebeurtenissen op 16 en 17 november 2000. Slechts over hetgeen in het beroepen vonnis d.d. 12 december 2000 onder de vaststaande feiten is opgenomen zijn partijen het, behoudens het onder 2.5 weergegevene, eens.
7. Teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent de werkelijke gang van zaken zou bewijsvoering nodig zijn die het kader van deze procedure in kort geding te buiten gaat.
8. Voorshands oordelende komt het het hof niet erg waarschijnlijk voor dat er tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen. De sleutelverklaring en het feit dat gesteld noch gebleken is dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over de voorwaarden waaronder die huurovereenkomst zou worden aangegaan, zijn daarvoor redengevend. Bovendien ligt het weinig voor de hand dat een professionele verhuurder als Talma een mondelinge huurovereenkomst sluit en dat nog wel zonder dat daaraan een intakegesprek is voorafgegaan.
9. Het hof is derhalve van oordeel dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat tussen partijen geen huurovereenkomst tot stand is gekomen, zodat de grieven - wat daar overigens ook van zij - geen doel kunnen treffen.
Slotsom
10. De vonnissen waarvan beroep dienen te worden bekrachtigd met veroordeling van A als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt A in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Talma op fl. 475,-- aan verschotten en fl. 1.700,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest, voor wat de kostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Zuidema en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Streppel, fungerend-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als waarnemend griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 31 oktober 2001.
-getekend- mr F.J. Streppel
-getekend- mw G.A. Haites-Verbeek