ECLI:NL:GHLEE:2001:AD7185

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
121
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Streppel
  • A. Makkinga
  • C. Verschuur
  • M. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aansprakelijkheid na aanrijding met voertuig verzekerd door Allianz

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van A en B tegen Allianz Versicherungs Aktiengesellschaft. De zaak betreft een aanrijding die op 23 mei 1988 plaatsvond in Norden, Duitsland, waarbij A en B betrokken waren. De rechtbank te Leeuwarden had eerder op 1 december 1999 een vonnis gewezen waarin zij zich onbevoegd verklaarde om van de vorderingen van C, die schadevergoeding eiste van Allianz, kennis te nemen. C stelde dat de rechtbank bevoegd was op basis van het EEX-Verdrag en de BOM.

In hoger beroep vorderde C dat het hof de rechtbank alsnog bevoegd verklaart en de zaak terugverwijst naar de rechtbank voor verdere behandeling. Het hof heeft de grief van C beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht onbevoegd was. Het hof onderschrijft de motivering van de rechtbank en bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. C wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Allianz zijn begroot op ƒ 9.350,-- aan verschotten en ƒ 1.700,-- aan salaris voor de procureur.

De uitspraak van het hof werd gedaan op 28 november 2001, waarbij de rechters J. Streppel, A. Makkinga, C. Verschuur en fungerend-president M. Mollema aanwezig waren. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de bevoegdheid van de rechtbank in internationale aansprakelijkheidskwesties betreft, en de toepassing van het EEX-Verdrag en de BOM.

Uitspraak

Arrest d.d. 28 november 2001
Rolnummer 0000121
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
derde kamer voor burgerlijke zaken, heeft het volgende arrest gewezen inzake:
1. A,
wonende te Z,
hierna te noemen: A,
2. B ,
wonende te Z,
hierna te noemen: B,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in de hoofdzaak en verweerders in het incident,
hierna tezamen te noemen: C,
procureur: mr J.V. van Ophem
tegen
de vennootschap naar Duits recht Allianz Versicherungs Aktiengeselschaft,
gevestigd te Z,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak en eiseres in het incident,
hierna te noemen: Allianz,
procureur: mr V.M.J. Both
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 1 december 1999 door de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploit van 28 februari 2000 is door C hoger beroep ingesteld van het vonnis van 1 december 1999 met dagvaarding van Allianz tegen de zitting van 5 april 2000.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis d.d. 1 december 1999 door de Arrondissements- rechtbank te Leeuwarden tussen partijen gewezen te vernietigen en (primair) opnieuw recht doende, de zaak terug te verwijzen naar de Rechtbank te Leeuwarden om voort te procederen en (subsidiair) zich alsnog bevoegd te verklaren om van de vorderingen van appellanten kennis te nemen en geïntimeerde te veroordelen tot voldoening van de door appellanten geleden schade en nog te lijden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over die schade vanaf 9 juni 1998 tot die der algehele voldoening, zoals omschreven in de inleidende dagvaarding, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Allianz verweer gevoerd met als conclusie:
bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bevestigen, zo nodig met verbetering van gronden, het vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden op 1 december 1999 tussen partijen gewezen, en A niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering, dan wel deze af te wijzen met veroordeling van A in de kosten van de procedure in beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
C heeft één grief opgeworpen. Het Hof leest de grief aldus dat C vordert dat het hof opnieuw rechtdoende in het incident de rechtbank te Leeuwarden alsnog bevoegd verklaart om van de vorderingen van de appellanten kennis te nemen en de zaak naar deze rechtbank verwijst voor verdere berechting.
De beoordeling
Met betrekking tot de feiten
Op 23 mei 1988 heeft in Norden (BRD) een aanrijding plaatsgevonden tussen een door A bestuurde auto, waarin ook B was gezeten, en een door D, wonende in de BRD, bestuurde auto die door E was verzekerd bij Allianz. In dit geding, aanhangig gemaakt bij de rechtbank te Leeuwarden, vordert C - voorzover thans van belang - van Allianz vergoeding van schade die hij stelt door de volgens hem door D veroorzaakte aanrijding te hebben geleden.
De rechtbank heeft zich in het incidentele vonnis, waarvan beroep, onbevoegd verklaard om van de vorderingen van C kennis te nemen.
Met betrekking tot de grief
De grief bestrijdt deze beslissing en het daaraan ten grondslag liggende oordeel. C stelt dat de rechtbank - anders dan deze zelf heeft geoordeeld - bevoegd is om van de vorderingen van C tegen Allianz kennis te nemen. C stelt dat de rechtbank bevoegd is op grond van het bepaalde in artikel 57 lid 2a van het EEX-Verdrag (het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) in samenhang met artikel 7 van de Gemeenschappelijke Bepalingen behorende bij de BOM (Benelux-overeenkomst betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen).
Het Hof leest in de grief en in de daarop gegeven toelichting geen andere stellingen of verweren dan reeds in eerste aanleg zijn aangevoerd en verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over.
Slotsom
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van C als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof
bekrachtigt het incidentele vonnis waarvan beroep;
veroordeelt C in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Allianz tot aan deze uitspraak op ƒ 9.350,-- aan verschotten en ƒ 1.700,-- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs Streppel, voorzitter, Makkinga en Verschuur, raden, en uitgesproken door mr Mollema, fungerend-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als waarnemend griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 28 november 2001