ECLI:NL:GHLEE:2001:AD7187

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
9900396
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.J. Streppel
  • G.A. Haites-Verbeek
  • Mollema
  • Eradus
  • Meijeringh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake de bestemming van landbouwgrond met kerstdennenaanplant en de rol van de notaris

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen A en B over de bestemming van een perceel grond dat in de koopovereenkomst en de transportakte werd omschreven als 'landbouwgrond met kerstdennenaanplant'. A, de appellant, stelde dat de omschrijving in de akte niet overeenkwam met de werkelijke bestemming van het perceel, dat mogelijk onder de Boswet viel en als bosgrond moest worden aangemerkt. Het hof oordeelde dat de omschrijving in de akte innerlijk tegenstrijdig was en dat dit voor de beoordeling van A's beroep op non-conformiteit geen doorslaggevende betekenis had. De notaris had moeten opmerken dat het perceel in de transportakte als 'bosgrond' was omschreven, maar de keuze voor de onduidelijke omschrijving lag geheel in de risicosfeer van A.

Het hof concludeerde dat het vonnis van de rechtbank in de vrijwaringszaak moest worden bekrachtigd, waarbij A als in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de verkoper als de notaris bij de verkoop van onroerend goed en de noodzaak voor duidelijke omschrijvingen in juridische documenten. Het hof wees erop dat A niet kon aantonen dat hij door B was misleid over de bestemming van het perceel, en dat er geen mededelingsplicht bestond voor B met betrekking tot een herplantverplichting, aangezien deze pas zou ontstaan na het rooien van het perceel.

De uitspraak werd gedaan door een kamer van het Gerechtshof Leeuwarden, waarbij de voorzitter en de raden de beslissing namen, en de uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

Arrest d.d. 31 oktober 2001
Rolnummer 9900396
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
eerste kamer voor burgerlijke zaken, heeft het volgende arrest gewezen inzake:
A,
wonende te Z,
appellant in het principaal en geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak en eiser in vrijwaring,
hierna te noemen: A,
procureur: mr H.N.M.M. van Wilgenburg,
tegen
B,
wonende te Y,
geïntimeerde in het principaal en appellant in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in vrijwaring,
hierna te noemen: B,
procureur: mr J. Winnips.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 23 augustus 2000 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De bij bedoeld tussenarrest bevolen comparitie van partijen is gehouden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
B heeft nog een akte genomen, waarna A een antwoord-akte heeft genomen.
Tenslotte hebben partijen andermaal de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
in het principaal en in het (voorwaardelijk) incidenteel appel:
1. Zowel in de koopovereenkomst (die naar onweersproken door B is gesteld, is opgemaakt door de voor A optredende makelaar C) als in de transportakte wordt melding gemaakt van "landbouwgrond met kerstdennenaanplant" en "te gebruiken als landbouwgrond met kerstdennenaanplant". In het licht van het bepaalde in artikel 1 lid 4 onder f van de Wet van 20 juli 1961, Stb. 256, houdende nieuwe regelen ter bewaring van bossen en andere houtopstanden (de Boswet) valt bepaald niet uit te sluiten dat een perceel met kerstdennen onder de Boswet valt en derhalve als bosgrond moet worden aangemerkt. Daarmee is de in de transportakte gehanteerde omschrijving innerlijk tegenstrijdig. Voor de beoordeling van het door A gedane beroep op non-conformiteit komt derhalve geen doorslaggevende bewijsrechtelijke betekenis toe aan de omschrijving van het betreffende perceel in de koop- of de transportakte. Uit die omschrijving valt immers de bestemming van het betreffende perceel niet eenduidig af te leiden.
2. Het hof stelt vast dat de notaris ten overstaan van wie de transportakte is verleden door A (c.q. de voor A optredende makelaar C) is aangezocht.
Deze notaris had moeten (althans behoren op te) merken dat het betreffende perceel grond in de transportakte van 16 september 1991 - krachtens welke akte B de eigendom van het betreffende perceel heeft verworven - staat omschreven als "een perceel bosgrond waarop gedeeltelijk fijnspar en hakhout..." (zie de laatste productie bij de memorie van antwoord in appel/memorie van grieven in het incidenteel appel). Dat er desondanks voor de onduidelijk omschrijving "landbouwgrond met kerstdennenaanplant" is gekozen, ligt dan ook geheel in de risicosfeer van A.
3. B heeft onweersproken gesteld (zie de conclusie van antwoord in vrijwaring in eerste aanleg) dat A, althans de voor hem optredende makelaar C, in het betreffende perceel geïnteresseerd is geraakt naar aanleiding van de advertentie welke B terzake heeft geplaatst. Deze advertentie spreekt uitdrukkelijk van "bosgrond".
4. Nu terzake verder niets is gesteld of gebleken, kan niet worden geoordeeld dat A door B op het verkeerde been is gezet voor wat betreft de bestemming van het betreffende perceel grond. B is derhalve evenmin tekort geschoten in een op hem rustende mededelingsplicht indien hij zou hebben verzuimd melding te maken van een herplantverplichting. Een dergelijke, uit de wet voortvloeiende verplichting, zou bovendien eerst zijn ontstaan op het moment dat het betreffende perceel zou zijn gerooid. Die situatie deed zich echter ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst en/of het transport niet voor, terwijl evenmin is gesteld of gebleken dat A een dergelijk voornemen aan B kenbaar heeft gemaakt.
5. Een en ander impliceert dat de grieven in het principaal appel geen doel treffen, zodat niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld.
Slotsom
6. Het vonnis waarvan beroep in de vrijwaringszaak dient te worden bekrachtigd met veroordeling van A als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis in de vrijwaringszaak, waarvan beroep;
veroordeelt A in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van B op fl. 635,-- aan verschotten en fl.3.000,-- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Eradus en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Streppel, fungerend-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als waarnemend griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 31 oktober 2001.
-getekend- mr F.J. Streppel
-getekend- G.A. Haites-Verbeek