ECLI:NL:GHLEE:2001:AD8423

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-000267-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Vellinga
  • Huisman
  • Van Stempvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden inzake meermalen gepleegde verkrachting van minderjarige jongens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 15 november 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden. De verdachte, geboren op 27 juli 1947, was eerder veroordeeld voor meermalen gepleegde verkrachting van minderjarige jongens. Het hof heeft de telastelegging op 26 juli 2001 gewijzigd en heeft de verdachte schuldig bevonden aan drie gevallen van verkrachting en twee gevallen van medeplegen van verkrachting. De feiten waren ernstig, waarbij de verdachte langdurig misbruik heeft gemaakt van jongens in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar. De psychologische rapportages wezen op een licht verminderde toerekenbaarheid, maar het hof oordeelde dat de ernst van de feiten een lange gevangenisstraf rechtvaardigde. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij het hof bepaalde dat de benadeelde partijen in bepaalde delen van hun vordering niet-ontvankelijk werden verklaard, maar andere delen wel werden toegewezen. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte ten behoeve van de slachtoffers. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000267-01
Arrest d.d. 15 november 2001 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 1 maart 2001 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op 27 juli 1947 te Wieringen,
ingeschreven en thans verblijvende in PI De Grittenborgh te HOOGEVEEN, Kinholtsweg 7,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr W. Boonstra, advocaat te Drachten.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en maatregelen, en heeft beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 15 maart 2001 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 1 november 2001 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Het hof heeft ter terechtzitting van 26 juli 2001 op de vordering van de advocaat-generaal de telastelegging gewijzigd overeenkomstig die vordering, waarvan een fotokopie aan dit arrest is gehecht en waaruit de inhoud geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Bewezenverklaring.
(zie de aangehechte, uitgestreepte telastelegging)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld sub 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op de misdrijven:
1 (primair, 2 (primair) en 3 (primair): telkens:
Verkrachting, meermalen gepleegd;
4 (primair) en 5 (primair): telkens:
Medeplegen van verkrachting.
Strafbaarheid.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake de feiten 1, 2 en 3 -telkens "met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd" - en de feiten 4 primair en 5 primair - telkens "medeplegen van verkrachting" - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft, na wijziging van de telastelegging, ter zake de feiten 1 tot en met 5, telkens primair, gevorderd dat verdachte opnieuw wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren.
Het hof heeft in hoger beroep - met bewezenverklaring van driemaal verkrachting, meermalen gepleegd en tweemaal medeplegen van verkrachting - de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Naast de bewezenverklaarde feiten moet rekening gehouden worden met zeven ad informandum gevoegde feiten, welke op de inleidende dagvaarding onder parketnummer 080223-00, genummerd 1, 2 en 4 tot met 8, zijn vermeld. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegegeven deze feiten te hebben begaan. Deze feiten worden overigens, nu zij worden betrokken in de bestraffing van de verdachte, geacht verder strafrechtelijk te zijn afgedaan. Uit alle hiervoor genoemde feiten blijkt, dat verdachte in zeer grote omvang misbruik heeft gemaakt van minderjarige jongens in de leeftijd tussen de twaalf en zestien jaren. Verdachte was zich ook bewust van de jeugdige leeftijd van de slachtoffers. Het misbruik was ten aanzien van de minderjarigen [slachtoffer] en [slachtoffer] langdurig, te weten ruim een jaar respectievelijk langer dan vier jaren, en bestond uit een diversiteit aan handelingen, tot en met het anaal binnendringen van de slachtoffers en het gebruik maken van attributen. Daarnaast heeft verdachte de slachtoffers [slachtoffer] en [slachtoffer] naar diverse relaties gebracht en aan deze met het oog op seksuele handelingen ter beschikking gesteld. Verdachte heeft hierbij tenminste in een tweetal gevallen actief deelgenomen aan die seksuele handelingen.
Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten ernstige schade aan de lichamelijke en psychische ontwikkeling van de slachtoffers toebrengen.
Over verdachte is gerapporteerd door de psycholoog G. de Jong en de psychiater R. Vriezema. De Jong geeft als samenvatting van zijn bevindingen, dat verdachte zijn eigen handelen bagatelliseert en dat gevaar voor recidive aanwezig is. Vriezema beschrijft dat de gewetensfunctie van verdachte lacunair is. Beide deskundigen geven aan, dat de feiten verdachte in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Gelet op de ernst van de feiten, zoals hiervoor overwogen, is slechts een gevangenisstraf van zeer lange duur op zijn plaats. De maximumduur van de op te leggen gevangenisstraf is in casu zestien jaren. Op grond van het hiervoor overwogene, met inbegrip van de licht verminderde mate van toerekenbaarheid, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend.
Motivering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij].
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich, overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, door een schriftelijke opgave bij de advocaat-generaal binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep gevoegd.
De vordering van voormelde benadeelde partij bestaat - blijkens het voegingsformulier, met bijlage, en een faxbericht van Diesfeldt Advocaten van 14 februari 2001 - uit een bedrag van fl. 50.000,-- aan door de benadeelde partij geleden immateriële schade, een bedrag van fl. 216,-- in verband met gemaakte reiskosten en een bedrag van fl. 188,75 in verband met kosten van rechtsbijstand.
Het hof overweegt dat vaststaat dat door de sub 1 primair en 4 primair bewezenverklaarde feiten door de benadeelde partij schade is geleden.
De vordering behelst onder meer de posten 'kosten voor rechtsbijstand'. Het hof is van oordeel dat de vordering voor wat betreft voornoemde post niet betrekking heeft op schade, die rechtstreeks is toegebracht door voornoemde bewezenverklaarde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zoverre in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De verdachte heeft de vordering ter zake vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van fl. 10.000,= niet bestreden. De vordering kan in zoverre derhalve worden toegewezen, in voege als na te melden. Het hof is van oordeel dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade overigens niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding en mitsdien dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid van het Wetboek van Strafvordering in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij heeft een gespecificeerde opgave gemaakt van de opgevoerde reiskosten. Voor zover verdachte deze kosten bestrijdt, is dit niet nader gemotiveerd. Aldus is de vordering in zoverre niet voldoende weersproken en kan deze worden toegewezen, in voege als na te melden.
Het hof zal verdachte voorts als in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op fl. 188,75.
Nu het openbaar ministerie dit heeft gevorderd, zal het hof de toewijzing mede effectueren in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Motivering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij].
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich, overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, door een schriftelijke opgave bij de advocaat-generaal binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep gevoegd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mw mr A.H. Tromp de vordering summier toegelicht.
De vordering van voormelde benadeelde partij tot een totaalbedrag van fl. 20.857,27 bestaat uit een bedrag van fl. 20.000,= aan door de benadeelde partij geleden immateriële schade, een bedrag van fl. 279,50 aan reiskosten (volgen therapie en een gesprek met de officier van justitie) en uit een bedrag van fl. 577,77 in verband met kosten van rechtsbijstand.
Het hof overweegt dat vaststaat dat door de sub 2 primair bewezenverklaarde feit door de benadeelde partij schade is geleden.
De vordering behelst onder meer de posten 'kosten voor rechtsbijstand'. Het hof is van oordeel dat de vordering voor wat betreft voornoemde post niet betrekking heeft op schade, die rechtstreeks is toegebracht door voornoemd bewezenverklaard feit. Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zoverre in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De verdachte heeft de vordering ter zake vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van fl. 10.000,= niet bestreden. De vordering kan in zoverre derhalve worden toegewezen, in voege als na te melden. Het hof is van oordeel dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade overigens niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding en mitsdien dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid van het Wetboek van Strafvordering in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor zover verdachte de gespecificeerde reiskosten bestrijdt, is dit niet nader gemotiveerd. Aldus is de vordering in zoverre niet voldoende weersproken en kan deze worden toegewezen, in voege als na te melden.
Het hof zal verdachte als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij voorts veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op fl. 577,77, zoals in het voegingsformulier vermeld.
Nu het openbaar ministerie dit heeft gevorderd, zal het hof de toewijzing mede effectueren in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld sub 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld sub 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], tot een bedrag van tienduizendtweehonderdzestien gulden;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dat deel van haar vordering waarop hiervóór niet is beslist;
bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering, voor zover deze betrekking heeft op immateriële schade, een bedrag van fl. 10.000,= te boven gaande, bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt -tot op deze uitspraak begroot op eenhonderdachtentachtig gulden en vijfenzeventig cent- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tienduizendtweehonderdzestien gulden ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [woonplaats], [adres], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van eenhonderd dagen zal worden toegepast;
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], tot een bedrag van tienduizendtweehonderdnegenenzeventig gulden en vijftig cent;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dat deel van haar vordering waarop hiervóór niet is beslist;
bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering, voor zover deze betrekking heeft op immateriële schade, een bedrag van fl. 10.000,= te boven gaande, bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt -tot op deze uitspraak begroot op vijfhonderdzevenenzeventig gulden en zevenenzeventig cent- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tienduizendtweehonderdnegenenzeventig gulden en vijftig cent ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [woonplaats], [adres], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van eenhonderd dagen zal worden toegepast;
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
- Dit arrest -
Dit arrest is aldus gewezen door mrs Vellinga, vice-president, voorzitter, Huisman en Van Stempvoort, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Hiemstra als griffier, zijnde mr Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.