ECLI:NL:GHLEE:2001:AD9929

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
rolnummer 0100072
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Zuidema
  • J. Meijeringh
  • P. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden inzake openstaande facturen en incassokosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, gewezen op 13 december 2000. De rechtbank had in dat vonnis de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van openstaande facturen en incassokosten. [Appellant] heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij de grieven heeft ingediend die betrekking hebben op de toewijzing van de vordering door de rechtbank. De grieven zijn onder andere gericht tegen de vaststelling van de openstaande facturen en de toewijzing van de incassokosten. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen, maar heeft de inhoud van de grieven in zijn beoordeling meegenomen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte de vordering van [geïntimeerde] heeft toegewezen. Het hof oordeelt dat [appellant] niet in verzuim was op het moment van dagvaarding, omdat er geen duidelijkheid was over de openstaande facturen. [Geïntimeerde] had nagelaten om een specificatie van het openstaande bedrag te verstrekken, wat [appellant] gerechtvaardigd maakte om om deze specificatie te vragen. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] afgewezen en het vonnis van de rechtbank vernietigd. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding in zowel eerste aanleg als in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 19 december 2001
Rolnummer 0100072
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. P.J. Tjallema,
tegen
[geïntimeerde], ,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. R. Dijkema.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen
uitgesproken op 11 november 1998 en 13 december 2000 door de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden en de rolbeschikking van die rechtbank d.d. 22 december 1999.
Het geding in hoger beroep
Bij exploit van 1 maart 2001 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 13 december 2000, met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 14 maart 2001.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest het vonnis van de Rechtbank d.d. 13 december 2000 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van [geïntimeerde] af te wijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dit geding"
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, te bekrachtigen het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, gewezen op 13 december 2000 onder rolnummer H 98/836, gewezen tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiseres en bij arrest uitvoerbaar bij voorraad appellante te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Door [appellant] zijn de volgende grieven opgeworpen:
Grief I: "Ten onrechte heeft de Rechtbank onder punt 3.3. overwogen dat appellant het overzicht van de openstaande facturen onvoldoende heeft bestreden."
Grief II: "Ten onrechte heeft de Rechtbank onder punt 3.3 overwogen appellant niet binnen een redelijke termijn en op gegronde wijze heeft gereclameerd tegen de juistheid van de creditfactuur en of de openstaande posten. Ten onrechte heeft de Rechtbank om deze reden wettelijke rente toewijsbaar geacht."
Grief III: "Ten onrechte heeft de Rechtbank de vordering van de buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van ƒ 900,00 toewijsbaar geacht."
Grief IV: "Ten onrechte heeft de Rechtbank overwogen dat [appellant] in hoofdsom nog een bedrag van ƒ 243,57 aan [geïntimeerde] verschuldigd is."
Grief V: "Ten onrechte heeft de Rechtbank de buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van ƒ 900,00 aan [geïntimeerde] toegewezen."
Grief VI: "Ten onrechte heeft de Rechtbank [appellant] in de proceskosten veroordeeld."
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 en 2.2.) van genoemd vonnis d.d. 13 december 2000 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Met betrekking tot de grieven:
2. Door de inhoud van de grieven wordt het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen.
3. De rechtbank heeft haar bestreden beslissing gebaseerd op haar oordeel dat [appellant] het bij conclusie van repliek in eerste aanleg geproduceerde overzicht van de openstaande facturen onvoldoende heeft bestreden. De grieven komen daar terecht tegen op. [appellant] heeft immers bij conclusie van dupliek in eerste aanleg gemotiveerd en gespecificeerd aangegeven waarom het bedoelde overzicht geen juist beeld geeft van de problemen die tussen partijen hebben gespeeld. Cruciaal daarbij is dat - zoals tussen partijen vaststaat - [geïntimeerde] eerst op 26 februari 1998 een credit-factuur aan [appellant] heeft gezonden, waarna [appellant] - naar onweersproken is gesteld - aan [geïntimeerde] heeft verzocht om een specificatie van het nog openstaande bedrag . Niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] aan dat verzoek heeft voldaan, alvorens tot dagvaarding over te gaan.
4. Weliswaar stelt [geïntimeerde] bij haar "nadere conclusie na dupliek" dat zij [appellant] op 20 november 1997 een brief heeft gestuurd met een voorstel tot creditering, kennelijk met de bedoeling om een einde te maken aan de tot dan toe tussen partijen gerezen geschillen - doch nu [appellant] ontkent die brief te hebben ontvangen kan aan het beweerdelijke feit dat [appellant] niet op die brief heeft gereageerd , geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Daarbij tekent het hof aan dat de inhoud van bedoelde brief zich slecht verdraagt met de inhoud van de brief van 26 november 1997 (productie 2 bij de "nadere conclusie na dupliek" ). In die laatste brief wordt immers wel gerefereerd aan een voorstel om tot afrekening te komen d.d. 3 september 1997, maar niet aan de brief van 20 november 1997.
5. Nu er op het moment van dagvaarding nog steeds geen duidelijkheid was verschaft over hetgeen nog aan te betalen facturen openstond, kan - in het licht van de voordien tussen partijen ontstane discussie en de erkenning van [geïntimeerde] dat [appellant] in ieder geval voor 26 februari 1998 niet in verzuim was (zie het door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord in appel onder ad.c. gestelde) - niet worden geoordeeld dat [appellant] op dat moment in verzuim was. Het was immers, onder de gegeven omstandigheden , volkomen gerechtvaardigd dat [appellant] alsnog een specificatie van het op dat moment nog openstaande bedrag wenste te ontvangen. [geïntimeerde] is echter - zonder die specificatie te verstrekken - tot dagvaarding overgegaan.
6. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte de vordering van [geïntimeerde] terzake van rente en incassokosten deels toegewezen. Ook in appel heeft [geïntimeerde] niet voldoende inzichtelijk kunnen maken dat na de betaling door [appellant] op. 8 september 1998 nog enig bedrag ter betaling resteerde. Waar [geïntimeerde] terzake van de beweerdelijk nog resterende vordering onvoldoende heeft gesteld, dient haar vordering alsnog te worden afgewezen.
Slotsom
7. De grieven treffen doel. Het beroepen vonnis dient te worden vernietigd.
[geïntimeerde] dient, als de in het ongelijk te stellen partij, te worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak in eerste aanleg op f 370,-- aan verschotten en f 1.460,-- aan salaris voor de procureur en in hoger beroep op f 563,58 aan verschotten en f 1.200,-- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs. Mollema , voorzitter, Zuidema en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Streppel, fungerend-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van Haites-Verbeek als waarnemend griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 19 december 2001.